Emoties kunnen goed of slecht zijn
Gevoelens kunnen veel losmaken. Niet alleen in een mens, maar ook in de kerk. Je bezighouden met emoties betekent je bezighouden met het karakter van de mens en –onlosmakelijk hieraan verbonden– de aard van God.
Rond dit onderwerp werd anderhalf jaar geleden een conferentie gehouden aan het Anglicaanse Moore Theological College in Sydney, Australië. De bewerkte lezingen verschenen in de bundel ”True Feelings. Perspectives on Emotions in Christian Life and Ministry”.
Allerlei aspecten van gevoelens komen in dit boek aan de orde. Zo schrijft Andrew Cameron over de waardering ervan in onze cultuur. Gerald Bray gaat in op de vraag: Heeft God gevoelens? Richard Gibson schreef een prachtig hoofdstuk over het emotionele leven van Jezus. Dit naar aanleiding van wat de evangeliën hierover te berde brengen. Het laatste deel is meer praktisch van aard en belicht onder meer de benadering van emoties in de prediking en de plaats ervan in de liturgie. Het is een waardevolle bundel over een onderwerp waar wel veel seculiere literatuur over beschikbaar is, maar te weinig theologische. En dat terwijl er niet veel is wat ons dagelijks zo bezighoudt als emoties.
Ongetemde krachten
Twee hoofdstukken springen er wat mij betreft uit: die van Cameron en Gibson. Cameron maakt inzichtelijk hoe de waardering van emoties in de loop van de tijd veranderde. Waar volgens het cartesiaanse denken de emoties opgesloten zaten in een immateriële ziel, werden ze vervolgens onder invloed van Freud beschouwd als ongetemde krachten die voortdurend tegen het rationele denken inbeuken. Geheel tegen deze trend in koppelde William James emoties vervolgens zo aan de fysiologie van het lichaam, dat hij de these verdedigde dat we ons verdrietig voelen omdat we huilen. Deze benadering leidde tot de bloeitijd van het behaviourism. De aanhangers van deze stroming bemoeiden zich niet met het innerlijk van de mens en focusten vooral op verandering van gedrag.
Deze (eenzijdige) focus op het gedrag riep vervolgens een tegenreactie op in de cognitieve theorie. Deze benadering wil denken en voelen niet tegen elkaar uitspelen, maar meent dat ons gevoel in belangrijke mate gevormd en gecorrigeerd kan worden door ons denken – een gedachte die de auteur onderstreept. Hoe kan de Bijbel ons oproepen tot liefhebben als dat een blinde, oncontroleerbare kracht zou zijn? Het is veelmeer een activiteit die geoefend kan worden vanuit vernieuwing van het denken.
Cameron meent wel dat deze cognitieve benadering verbonden dient te worden aan een houding van diepe afhankelijkheid ten opzichte van de Heilige Geest. Diens liefdevolle en transformerende kracht is het beste geneesmiddel voor het emotionele leven. Het bekende –zeer emotioneel geladen– rijtje uit Galaten 5:22 wordt niet voor niets als vrucht van de Geest beschouwd.
Mooi vind ik hoe de auteur aansluiting zoekt bij Augustinus. De kerkvader meende dat het gedrag van de mens onlosmakelijk verbonden is met het besef van zijn bestemming. Of een emotie als goed of slecht kan worden betiteld hangt vooral af van de richting waar die ons heen beweegt. Een emotie is goed als ze ons in de richting van onze ware bestemming beweegt en verkeerd als ze ons daarvan afdrijft. En dat heeft uiteindelijk weer alles te maken met ons hart: wat hebben we het meest lief?
Markus en Lukas
Het tweede hoofdstuk dat bestudering meer dan waard is, is dat van Gibson over het emotionele leven van Jezus. Gibson gaat in op de vermeende tegenstelling tussen de evangelisten Markus en Lukas als het gaat over hun beschrijving van het emotionele leven van Jezus. Waar Markus veel aandacht besteedt aan Jezus’ emoties –Hij kan verontwaardigd zijn, compassie tonen, liefhebben, diep bedroefd zijn– zou Lukas doelbewust deze trekken negeren om Hem zo meer in lijn te brengen met het hellenistisch ideaal van zelfbeheersing.
Gibson toont niet alleen overtuigend aan dat deze gedachte onjuist is, hij betoogt ook dat het portret dat de evangelisten van Jezus tekenen belangrijke overeenkomsten toont met hoe het Oude Testament over de God van Israël spreekt. Jezus’ toorn ten opzichte van de farizeeën weerspiegelt de toorn van God zoals we die in de profeten beschreven vinden ten aanzien van de geestelijke leiders van Israël. Dat lijkt me een belangrijke conclusie: Jezus’ toorn, tederheid en tranen zijn een expressie van het hart van Zijn Vader. En daarmee ook een model voor allen die in Zijn spoor willen gaan. In de woorden van Gibson: wie Jezus wil volgen, dient zich te verblijden over datgene waar Hij zich over verblijdde, mededogen te hebben met degenen met wie Hij mededogen had, te toornen over datgene waarover Hij toornde, te verlangen naar wat Hij verlangde.
En dan zijn we weer helemaal terug bij Augustinus. Uiteindelijk gaat het om ons hart: is dat gericht op de afgoden die ons (gevoels)leven in de greep houden of op de levende God, Die we mogen liefhebben met heel ons hart, met heel onze ziel en met al onze krachten?
Boekgegevens
”True Feelings. Perspectives on Emotions in Christian Life and Ministry”, Michael P. Jensen (red.); uitg. Inter-Varsity Press, Nottingham, 2012 ISBN 978 18 4474 593 7; 288 blz.; € 17,61.