Delen is beter dan helen
Pinksteren is een feest waar veel mensen in Nederland zich nauwelijks een voorstelling meer van kunnen maken. Toch is het juist dit pinksterfeest dat in de economie voor de nodige beroering heeft gezorgd.
Economie gaat over het op een doelmatige manier voorzien in de behoeften van mensen. In dit verband is het voorbeeld van het leven van de eerste christenen, zoals dat in het boek Handelingen wordt beschreven, iets wat de gedachten prikkelt. Het ging toen niet om ”ikke, ikke” of om ”hebben en houden”, maar om zodanig delen dat ieder kreeg wat hij nodig had.
Dit experiment heeft iemand als Karl Marx geïnspireerd in zijn pleidooi voor een socialistische samenleving. Hij leefde rond de tijd van de industriële revolutie en zag de kern van vele maatschappelijke problemen in de rol van eigendom en de accumulatie van bezit door een kapitalistische elite. Het gevolg daarvan was niet alleen een grote ongelijkheid tussen arm en rijk, maar ook een voortdurende uitbuiting van werknemers. Marx dacht dat als hij de eigendom zou afschaffen en alle bezit gemeenschappelijk zou maken, er dan een betere samenleving zou ontstaan.
Van de Geest van Pinksteren moest Marx overigens weinig weten. Geloof en religie noemde hij opium voor het volk. Dat is een zoethoudertje voor bijgelovige mensen, waarmee ze hun misère proberen te ontvluchten met de gedachte dat het in het hiernamaals beter wordt, aldus Marx.
Zoals we weten is dit socialisme uitgeprobeerd in Oost-Europa, Rusland en het nog steeds communistische China. Een echt succes is het uiteindelijk niet geworden. Met de val van de Berlijnse Muur in 1989 leek het lot van dit systeem definitief bezegeld ten faveure van het kapitalisme.
De kapitalistische markteconomie voert sinds die tijd de boventoon en lijkt definitief haar onoverwinnelijke status te hebben gevestigd. Maar sinds de financieel-economische crisis rijzen er, zij het mondjesmaat, ook twijfels bij de zegenrijke werking van dit systeem. Van eerlijk delen is geen sprake. Het verschil tussen arm en rijk, is sinds de jaren 80 van de vorige eeuw ontegenzeggelijk toegenomen. Met de deregulering is er niet alleen marktwerking gecreëerd, maar ook een schraap-cultuur met afnemende bereidheid tot welvaartsdeling.
De Havardeconoom Martin Weitzman heeft ruim 25 jaar geleden een oplossing voor de crisis in de kapitalistische economie bedacht, waarin het delen een belangrijke rol speelt. Zijn basisidee kan worden geïllustreerd aan de hand van een simpel voorbeeld over twee vissersdorpen. In het eerste dorp, Oude Meren, wordt elk jaar op 1 januari door de koning het loon dat de vissers zullen ontvangen, vastgesteld. In het naburige vissersdorp, Nieuwe Meren, doen ze iets anders. Daar wordt aan het begin van het jaar het aandeel van de vissers in het te behalen jaarresultaat vastgesteld.
Het jaarloon van een visser is in beide dorpen 400 vissen. De bedrijven verdienen jaarlijks per visser 600 vissen, waarvan ze naast hun werknemers ook aan de bank nog 100 vissen moeten betalen voor de financiering van hun boten. Verder heeft elk bedrijf een winst van honderd vissen.
Door een crisis valt in beide dorpen de omzet van de vissersbedrijven terug naar 500. In Oude Meren besluiten de ondernemers een op de tien vissers te ontslaan en genoegen te nemen met een halvering van de winst. In Nieuwe Meren gebeurt iets heel anders. Iedereen blijft in dienst, maar de vissers leveren een stukje van hun loon in. Er blijft gelukkig genoeg over om elke dag nog een visje te eten. Ook de bedrijven maken nog een redelijke winst. In Oude Meren is de werkloosheid 10 procent en lopen de werkloosheidsuitgaven op. Er moet zelfs een voedselbank worden opgericht, en dat kost natuurlijk ook weer vis. De mensen met werk moeten dus meer belasting gaan betalen. Arbeid wordt daardoor duurder en de vissers kunnen steeds slechter concurreren met de vissers uit Nieuwe Meren.
In Nieuwe Meren wordt niemand werkloos. Er is volledige werkgelegenheid. Iedereen blijft ingeschakeld, al moet men wel genoegen nemen met wat minder loon. Ook in hun economie geldt immers tenslotte dat het uit de lengte of uit de breedte moet komen. De pijn wordt echter gedeeld in plaats van afgewenteld op de ander. Een voedselbank is daar niet nodig. De belastingen hoeven niet omhoog en de bestedingen in de economie blijven redelijk op peil. Er is ook meer vertrouwen in de lokale economie, omdat de vissersbedrijven nog een redelijke winst blijven draaien, concurrerend lijken en men niet zo bang is voor baanverlies.
Weitzman laat via een modellering van de economie zien dat een economie zoals die van Nieuwe Meren in het echt goed kan draaien. In tijden van onzekerheid en crisis doet zijn ”share economy” het juist beter dan de looneconomie. Weitzman laat zelfs zien dat bedrijven in Nieuwe Meren zodra het weer beter gaat juist vrij snel weer mensen aan zullen nemen. Schoolverlaters zijn daar dus ook beter af.
In het vissersdorp Oude Meren kiest men voor een vast loon. Werknemers delen niet en ondernemers delen niet. Ieder gaat voor zijn eigenbelang. Mooi voor de happy few en de insiders, maar de outsiders (zij die werkloos worden) betalen het gelag. De vermeende zekerheid blijkt er uiteindelijk toch schijnzekerheid en de maatschappelijke aanpassingskosten zijn hoog. In Nieuwe Meren realiseert men zich dat zekerheid in de economie niet bestaat. Men is solidair, bereid tot delen en kiest liever voor voorzorg dan reparatie achteraf. Laat mij maar in Nieuwe Meren wonen. Delen is beter dan helen.
De auteur is universitair docent aan Wageningen Universiteit. Reageren? goedbekeken@refdag.nl