Ruïnes bij Canterbury vertellen verhaal van Engelands vroege kerkgeschiedenis
Opgetogen kijkt Bertha haar aanstaande man, Ethelbert, aan. Nog even en zij zal zich verbinden aan de koning van Kent. Aan haar belangrijkste voorwaarde om de oversteek naar Engeland te maken is voldaan: het Angelsaksische rijk zal een christelijke natie worden.
Veertien eeuwen later zijn in Canterbury, de hoofdstad van het graafschap Kent, nog steeds tastbare herinneringen te vinden aan dit koninklijk huwelijk. Het zijn ruïnes, die de invloed tonen van deze kerstening van Engeland. Net buiten de stadsmuren van Canterbury liggen ze, verscholen achter een muur: een aantal grasvelden, resten van muren en een bescheiden informatiecentrum.
Vanaf de oude stad is het zo’n tien minuten lopen naar de resten van twee kerken en een klooster. Op de route ligt een parkje, het Lady Woottons’ Green. Terzijde staat het kantoor van de plaatselijke anglicaanse gemeente. Voor de deur prijken twee bronzen beelden: van koning Ethelbert en zijn aanstaande, Bertha. De twee staan op enkele meters afstand van elkaar en kijken opgetogen. Nog even en ze kunnen elkaar in de armen sluiten.
Bijbel
Dat die omhelzing grote gevolgen zal hebben, blijkt overduidelijk uit de dikke Bijbel die Bertha in haar linkerhand heeft. Voor de zekerheid wordt het op panelen bij het park nog maar even uitgelegd: hier, op deze plek, werd Canterbury een christelijke stad.
In een vrolijke cadans strooien ondertussen de klokken van de kathedraal van Canterbury hun klanken uit over de stad. De hoofdstad van Kent is beroemd om dit bijna 900 jaar oude bedehuis. Binnen staat de troon van St. Augustinus, de zetel die herinnert aan de eerste aartsbisschop van Canterbury. Hier werd op 21 maart 2013 Justin Welby ingehuldigd als de 105e opvolger van deze kerkleider.
De kathedraal wordt omringd door een schitterend, sinds de Reformatie niet meer als klooster gebruikt complex. Het enorme kerkgebouw vertelt dankzij de verschillende bouwstijlen de geschiedenis van negen eeuwen christendom in Engeland.
Om het beeld compleet te maken, is het onmisbaar om een blik te werpen buiten de stadsmuren. Eeuwen voor de kathedraal verrees, lag daar al de Augustinusabdij. Op de plaats van het klooster zijn nu de ruïnes te vinden van de bijbehorende Petrus- en de Pauluskerk en van een derde bedehuis, de St.-Pancraskerk. De laatste dateert uit de 7e eeuw. Van de eerste twee kerken zijn resten zichtbaar van twee bouwperioden. De eerste gebouwen, opgericht rond het jaar 600, na de komst van St.-Augustinus, gingen bij de inval van de Noormannen rond 1070 verloren. De later door de Noormannen gebouwde kerken raakten in verval nadat koning Hendrik VIII in 1538 het bijbehorende klooster sloot. De vorst besloot een paleis te laten verrijzen op ruïnes.
Zo’n 150 jaar geleden dreigden de muurrestanten van de kerk, maar ook van het al in 1659 verlaten paleis, in vergetelheid te raken. Totdat Alexander James Beresford Hope het gebied in 1844 aankocht. Het 25-jarige parlementslid uit Kent was ontzet dat niet alleen de gebouwen, maar ook de graven van de eerste tien aartsbisschoppen van Canterbury en vele andere geestelijken, geen bescherming genoten. Opgravingen brachten later, in 1921, veel informatie aan het licht over de allereerste kerk van St.-Augustinus.
Bezoekerscentrum
Vandaag is op de plaats van de ruïnes een bezoekerscentrum. English Heritage, een zelfstandig bestuursorgaan dat veel monumenten beheert, is verantwoordelijk voor het terrein. Een deel is, na diverse archeologische onderzoeken in de afgelopen honderd jaar, bedekt met een dikke laag aarde. Nu voetballen hier de leerlingen van The Kings’ School, een onderwijsinstelling die gebruikmaakt van een aantal 19e-eeuwse gebouwen op het oude kloosterterrein. Tot 1947 was hier een zendingsschool gevestigd, gesticht door Beresford Hope.
De ruïnes ernaast vertellen het verhaal van wat eens een bloeiend klooster was. Het had als middelpunt een rond gebouw, dat rond 1050 de Petrus- en de Pauluskerk met elkaar verbond. Het bouwwerk, mogelijk geïnspireerd op gebouwen van de Vroege Kerk in het Oosten, werd rond 1072 vernield door de Noormannen. Pas in 1914 en 1915 werden de fundamenten opgegraven.
Dat de Scandinavische indringers behalve slopen ook konden bouwen, bewijst het fundament van de Angelsaksische kerk die in 1091 verrees. Het aan Maria gewijde bedehuis in Romaanse stijl paste beter bij de toen geldende opvattingen over hoe een kerkgebouw eruit moest zien. Tijdens een speciale plechtigheid werden de graven van de eerste bisschoppen verplaatst vanuit de ruïnes van de oude kerken naar het nieuwe gebouw. Eenvoudige naambordjes melden vandaag de dag waar St.-Augustinus ligt, maar ook Wulfram, de abt van het klooster in de tijd dat de Noormannen kwamen.
In een vierdelige serie komen sporen aan bod van de vroege kerk in Zuid-West-Engeland. Vandaag deel 1: de Augustinusabdij in Canterbury.