Kerk & religie

Jones, onvermoeibare ”apostel van de zwarten”, bleef slaven houden

Nu, anderhalve eeuw na zijn dood, wordt het Charles Jones soms nog verweten: de Amerikaanse predikant-planter die zo onvermoeibaar voor de zwarte bevolking preekte, gaf zijn eigen slaven niet de vrijheid!

A. Stam
17 April 2013 07:00Gewijzigd op 15 November 2020 03:06
In de presbyteriaanse kerk van Midway in Liberty County, Georgia, nu een museum, legde Charles Colcock Jones in 1822 geloofsbelijdenis af. Hij zou er nadien vele malen zelf preken. beeld Wikimedia
In de presbyteriaanse kerk van Midway in Liberty County, Georgia, nu een museum, legde Charles Colcock Jones in 1822 geloofsbelijdenis af. Hij zou er nadien vele malen zelf preken. beeld Wikimedia

Een nuchtere beoordeling van de feiten onderstreept echter dat Jones allereerst ernst maakte met zijn diepste overtuiging. „Ook deze zwarte mensen zijn schepselen van God en zijn samen met ons onderweg naar hun eeuwige bestemming.”

Blanke, rijke plantage-eigenaars en zwarte, arme slaven. De Amerikanen in de zuidelijke staten waren vertrouwd met deze situatie. Ook Charles Colcock Jones. Hij was zijn ouders heel jong kwijtgeraakt, werd opgevoed bij familie en was op jeugdige leeftijd al eigenaar van een plantage met zo’n 200 zwarte slaven in Montevideo. Die plantage lag in Liberty County, een gebied van uitgebreide rijst- en katoenplantages, met meer dan 4000 slaven, in de streek tussen de havenstad Savannah, aan de zuidoostkust van Amerika, en het veel kleinere Darien. De jonge plantage-eigenaar zou eerst een aantal jaren de handel in gaan. Nadat hij in 1822, tijdens een van de vele epidemieën in deze moerassige streek, bepaald was bij de broosheid van het leven en tot bekering was gekomen, nam zijn leven echter een drastische wending, die voor iedereen zichtbaar was. Hij voelde ook de roeping om predikant te worden.

Afschaffing slavernij

Op het theologisch seminarie van de Presbyteriaanse Kerk in Andover drongen vragen over de rechtmatigheid van de slavernij zich weldra onontkoombaar aan Jones op. Andover lag in de noordelijke staat Massachusetts. En in het noorden was de slavernij al decennia geleden afgeschaft. Charles had de zwarte werkers op de plantage thuis altijd beschouwd als gewaardeerde arbeidskrachten, niet als slaven. In zijn seminarietijd sloot hij zich aan bij de African Colonization Society, die speelde met de gedachte alle kleurlingen in de Verenigde Staten de vrijheid te geven en naar de kusten van Afrika te verschepen. Men hoopte dat ze daar hun eigen ras tot zegen zouden zijn door verbreiding van het Evangelie, waarmee ze in Amerika hadden kennisgemaakt. En als dat niet lukte? Zou afschaffing van de slavernij in het zuiden haalbaar zijn zonder omverwerping van de hele sociale structuur? Jones zag daar alleen perspectief in als zowel zwart als blank zou buigen onder het zachte juk van Christus.

Hodge

Op Princeton Seminary, waar Jones zijn opleiding afmaakte, konden velen zich vinden in de opstelling van hun docent Charles Hodge, de dogmaticus. Die had geen sympathie voor de uitgesproken voorstanders, die in de slavernij een goddelijke beschikking zagen, in zichzelf goed en daarom tijdloos. Evenmin echter was hij het eens met de abolitionisten, die het houden van slaven zonder meer als zondig zagen. Met een verwijzing naar de acceptatie van de slavernij tijdens de omwandeling van Christus en in de dagen van de apostelen, was hij het hartelijk eens met de vele christenen in het zuiden die de slavernij eveneens als een voorzienige beschikking zagen, maar met betrekking tot hun slaven ook de wil van Christus gestalte wilden geven. Jones, die bezield was met een brandend verlangen om de plantageslaven te bereiken, richtte in 1830, met instemming van zijn docenten, een studieclub op om studenten die in het zuiden predikant wilden worden, voor te lichten over „de Afrikanen”: hoe hun geestelijke belangen het best gediend zouden kunnen worden, zonder dat de blanke planters zich daar massaal tegen zouden verzetten.

Voor zichzelf zag hij de taak weggelegd van rondreizend prediker onder de vele slaven in zijn geboorteland Liberty County. Met dat vaste voornemen verliet hij het seminarie voor de lange reis naar huis. Slechts enkele maanden later trouwde hij met zijn pientere nicht Mary Jones. Zij was „een even dierbaar geloof met hem deelachtig geworden.” De levenslustige, vijf jaar jongere jongedame vond het dan ook helemaal geen kwelling om een flink deel van hun wittebroodsweken aan de gezamenlijke lezing van het boek ”The Will” van Jonathan Edwards te besteden.

Charles Jones pakte de evangelisatie onder de zwarte slaven systematisch aan. Allereerst was er op zondag het preken in door hem gestichte kerken speciaal voor zwarten, verspreid over de regio; daarbij hoorde ook de zondagsschool: instructiebijeenkomsten voor jong en oud. Maar ook belegde hij leeravonden op zo’n vijftig plantages plus doordeweekse diensten. Een aantal planters was bereid onderkomens, ”praise houses”, voor die bijeenkomsten te bouwen. De eigen rol van de planters bij het onderwijs aan de zwarten had Jones echter te optimistisch ingeschat. Veel beter functioneerden de ”watchmen”, zwarte hulppredikers die hijzelf had aangesteld en die ook belast werden met een groot deel van het pastoraat.

Catechismus

Jones stelde voor het onderwijs aan de slaven een speciale catechismus op. Praktische opmerkingen over de houding van de slaven én hun meesters schuwde hij daarin niet. Omdat de meeste zwarten niet konden lezen of schrijven, legde hij grote nadruk op het uit het hoofd leren van antwoorden en bijbehorende Bijbelteksten. Het boekje viel op door z’n praktische bruikbaarheid. Er verschenen diverse drukken van en het werd vertaald in het Armeens (voor Syrië) en in het Chinees.

Dat Jones al heel spoedig dit werk in de steek liet en een beroep aannam naar de havenstad Savannah, had twee oorzaken: hij zou dan eindelijk als predikant bevestigd kunnen worden en zo binnen de Presbyteriaanse Kerk op veel grotere schaal kunnen ijveren voor het werk onder de zwarten. Bovendien was hem weldra gebleken dat hij pastoraal te onervaren was om te evangeliseren onder de zwarten. Het waren, zo betoogde hij meer dan eens, niet goedwillende mensen voor wie elk religieus praatje wel aandrang genoeg was. Nee, ook op de bodem van hún hart leefde de ongerechtigheid, „ingebed in onkunde.”

Na anderhalf jaar Savannah keerde Jones met zijn vrouw terug naar Liberty County, om vol overtuiging zijn werk als rondreizend prediker weer op te pakken. Daarmee was hij de eerste presbyteriaanse predikant in de zuidelijke staten die exclusief voor dit werk was aangesteld. Of de bekeerlingen zich aansloten bij de baptisten, de methodisten, de episcopalen of de presbyterianen, daarin liet Jones hen overigens vrij – als ze maar een goede leer hoorden. Voor zijn eigen presbyteriaanse kerk, preciezer gezegd de door hemzelf opgerichte Society, schreef hij jaarlijks een gedetailleerd rapport over de ontwikkeling van het werk. Die verslagen waren zo populair dat ze publiek werden gemaakt. Tot op heden vormen die dertien rapporten een boeiende, onuitputtelijke bron voor belangstellenden.

Zegen

Jones heeft veel zegen op zijn prediking en onderwijs gezien. De almachtige God gaf zelfs een bijzondere opwekking, die ruim vier jaar aanhield. De slaven die door de prediking in het hart werden geraakt, gingen zich bezorgd maken om hun eeuwig heil. Een van hen gaf met de woorden „Mijn hart en de Bijbel kloppen niet met elkaar” kernachtig uiting aan wat er leefde in zijn ontwaakte geweten. Velen vonden Christus. Ze gingen anders leven, wat ook voor iedereen zichtbaar was. Zelfs zochten ze het heil van hun meesters.

De gaven en het werk van Jones trokken ook tot ver buiten eigen regio de aandacht. Twee keer was hij een periode docent aan het presbyteriaans seminarie in Columbia, in de staat South Carolina. Hij werd zelfs genoemd als opvolger van docent Archibald Alexander aan Princeton Seminary. Zover zou het echter niet komen. In 1850 werd hij benoemd tot secretaris voor inwendige zending van de presbyteriaanse kerk, met als standplaats het noordelijke Philadelphia. Hierbij kreeg hij het opzicht over 400 zendelingen. Het werk als rondreizend prediker plus de werkdruk in de huidige functie hadden zijn gezondheid echter zwaar aangetast. Na drie jaar keerde het echtpaar terug naar de plantage in Montevideo, Liberty County. De tien resterende jaren van zijn leven heeft Jones helaas nog slechts sporadisch ambtelijk werk kunnen doen. Totaal uitgeput, maar in volle vrede, blies hij op 16 maart 1863 in zijn eigen huis de laatste adem uit.

Brand

Tegenslag is Charles Jones en zijn vrouw Mary ook niet bespaard gebleven. Hun vierde kindje kwam levenloos ter wereld; in Philadelphia ging hun huis, inclusief de bibliotheek en vele persoonlijke aantekeningen, door brand verloren. Van de Amerikaanse Burgeroorlog (1861-1865) tussen de noordelijke staten (de unionisten) en de zuidelijke (de geconfedereerden), waarin de opvattingen over de slavernij zo’n grote rol speelden, heeft Jones het ergste niet meer meegemaakt. Zijn vrouw des te meer. Het dieptepunt kwam toen het overwinnende noordelijke leger in december 1864 en januari 1865 de ouderlijke plantage plunderde en alles van enige waarde roofde. Een paar soldaten vroegen naar een wat ongebruikelijk gebouw op de plantage, de kapel waarin Jones voor de zwarten gepreekt had. Ruw gaf een van hen als commentaar: „Hier verkondigde hij zijn gruwelijke leugens – en dat noemde hij preken.” En dat over de man die zo veel van zijn eigen fortuin aan de kleurlingen had besteed, nachten gewaakt had als er een plantageslaaf ernstig ziek was, en zijn gezondheid verteerd had tot heil van duizenden zwarte vaderlanders.

Mary Jones overleed in 1869 bij haar dochter en schoonzoon in New Orleans.


Charles Colcock Jones (1804-1863)

1804 geboren in Liberty County, Georgia, VS, als planterszoon

1819-1825 werkzaam op handelskantoor in Savannah

1822 bekering; belijdend lid van presbyteriaanse kerk in Midway

1825-1829 vooropleiding + studie theologie, Andover Seminary, Massachusetts

1829-1830 afronding theologiestudie, Princeton Seminary, New Jersey

1830 trouwt met nicht Mary Jones

1831 aangesteld als rondreizend prediker voor plantageslaven door Society for the Religious Instruction of Negroes, regio Liberty County

1831-1832 predikant First Presbyterian Church, Savannah

1832-1848 voortzetting werk als rondreizend prediker

1837-1837 docent Seminary Presbyterian Church, Columbia, South Carolina

1848-1850 idem

1850-1853 secretaris voor inwendige zending van de Presbyterian Church, standplaats Philadelphia; opzicht over 400 zendelingen

1853-1863 wegens gezondheidsproblemen terugkeer naar Montevideo, Liberty County; kan slechts sporadisch nog ambtelijk werk doen

1863 overlijdt op eigen plantage in Montevideo, Liberty County

1869 echtgenote Mary overlijdt bij familie in New Orleans

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer