„Misbruik meisjes Rooms-Katholieke Kerk gelijk aan dat van jongens”
DEN HAAG – In de Rooms-Katholieke Kerk in Nederland zijn sinds 1945 enkele tienduizenden minderjarigen seksueel misbruikt door geestelijken. Meisjes waren niet vaker slachtoffer dan jongens. Wel kwam het misbruik van minderjarige vrouwen vaker thuis en in de parochie voor. Er zijn geen „directe aanwijzingen” van geweld in congregaties gevonden.
Dat staat in een maandagmorgen verschenen rapport van een commissie onder leiding van oud-minister Deetman (CDA) die onderzoek deed naar seksueel misbruik van en geweld tegen meisjes en vrouwen in de Rooms-Katholieke Kerk van 1945 tot nu.
Deetman deed het onderzoek op verzoek van de Tweede Kamer, de bisschoppenconferentie en de Konferentie Nederlandse Religieuzen. De commissie ontving een „beperkt” aantal van 181 meldingen van seksueel misbruik voor haar onderzoek, waarvan er 79 bruikbaar waren. Behalve een analyse van deze meldingen, aangevuld met 71 meldingen uit een eerder onderzoek, worden ook ervaringen van de slachtoffers beschreven. Voor het onderzoek zijn gesprekken gevoerd met een aantal melders, deskundigen en vertegenwoordigers van lotgenoten(groepen) en met bestuurlijk verantwoordelijken.
Uit het 448 pagina’s tellende rapport blijkt dat er bij ruim 40 procent van de onderzochte meldingen van minderjarige vrouwen sprake is van „ernstig” seksueel misbruik, meestal door mannen gepleegd. Seksueel misbruik ging in de helft van de gevallen gepaard met fysiek of psychisch geweld.
Het merendeel van de vrouwelijke slachtoffers was tussen de zes en de veertien jaar toen het misbruik of het geweld begon. De meeste delicten vonden plaats in de jaren vijftig en zestig. Vond het seksueel misbruik van meisjes vooral thuis en in de parochie plaats, geweld tegen minderjarige vrouwen lijkt vooral te zijn gepleegd door vrouwelijke religieuzen in instellingen zoals kindertehuizen en ziekenhuizen.
De commissie-Deetman deed onder meer onderzoek in archieven van negen zustercongregaties. Daar werden „geen directe aanwijzingen” van geweld aangetroffen. Wel rijst uit de archieven een beeld op van een „kille en koele omgeving van de jaren vijftig en het begin van de jaren zestig. Dit beeld sluit aan op andere onderzoeken die wijzen op een klimaat van formalisme en liefdeloosheid, van emotionele kilte en hardheid, van repressie en vernedering.”
Binnen de vrouwelijke congregaties ging het om „enkele uitzonderlijke gevallen van seksueel misbruik, niet om structurele misstanden”, aldus de commissie. Fysiek geweld was binnen de instellingen officieel verboden, maar was –ook buiten de kloosters– binnen zekere grenzen geaccepteerd. Het eindrapport sluit fysiek en psychisch geweld dan ook niet uit.
Deetman adviseert speciale bemiddeling door professionele mediators, die vrouwelijke slachtoffers van geweld „heling, erkenning en herstel” bieden, in combinatie met financiële genoegdoening. De Rooms-Katholieke Kerk zou daar zorg voor moeten dragen. De commissie legde drie verjaarde gevallen van mishandeling voor aan het openbaar ministerie „vanwege de ernst” ervan.
Eerder onderzocht Deetman seksueel misbruik van minderjarigen (jongens en meisjes) binnen de Rooms-Katholieke Kerk. Uit dat rapport, dat eind 2011 verscheen, bleek onder meer dat er in de periode 1945-1985 tussen de 10.000 en de 20.000 minderjarigen seksueel misbruikt zijn door geestelijken. Van onwetendheid van bisschoppen en andere kerkelijke bestuurders was geen sprake. Slachtoffers kregen te weinig gehoor en aandacht van de kerk.
Lees ook:
Deetman licht misbruik vrouwen binnen RKK toe