Reformatorisch verstaan van het Woord niet ”objectief” of ”subjectief”
Wanneer het karakter en de werking van het Woord van God op reformatorische wijze worden verstaan, is het niet nodig om onderscheidingen te maken als ”objectief” (voorwerpelijk) en ”subjectief” (onderwerpelijk), reageert ds. K. Folkersma op de oratie van prof. dr. H. van den Belt (RD 19-2).
Bij het lezen van de oratie van prof. dr. H. van den Belt, ”Kan een mens wel zeker zijn?” kwam bij mij de herinnering boven aan het onderwijs van prof. C. Veenhof (1902-1983), die ons inprentte: Gods Woord is blijde boodschap, belofte met de oproep tot geloof en bekering. In de Heere God is onze zekerheid. Een onderscheiding als objectief versus subjectief doet daaraan geen recht. Die doet tekort aan de aard van het spreken van de Heere in het verbond.
Bij een beoordeling van de „wending naar het subject”, waarover prof. Van den Belt spreekt, is daarmee te rekenen. Daar dreigt immers het gevaar dat de onderscheiding tussen objectief en subjectief, of voorwerpelijk en onderwerpelijk, wordt toegepast op het Evangelie en de verkondiging daarvan.
Evenwichtsconstructie
In zijn ”Prediking en uitverkiezing” (Kampen, 1959) gaat Veenhof uitvoerig in op de begrippen voorwerpelijk en onderwerpelijk, speciaal in verband met de prediking en de verwarring die daarover heerst (noot 56, blz 167 ev.).
Veenhof haalt prof. dr. J. A. C. van Leeuwen aan, die op de jaarvergadering van de Gereformeerde Bond in 1918 een referaat hield over ”Voorwerpelijke en onderwerpelijke prediking”. Van Leeuwen aanvaardt de tegenstelling tussen voorwerpelijk en onderwerpelijk niet, ook niet in de prediking. Het gevaar voor deze tegenstelling is volgens hem niet verdwenen door het eenvoudig naast elkaar zetten van het voorwerpelijke en het onderwerpelijke. Van een „evenwichtsconstructie” tussen beide wil hij daarom niet weten.
Van Leeuwen is van oordeel dat „een werkelijke verbinding van beide noodzakelijk én mogelijk is.” Hij verwijst daarvoor naar de reformatorische opvatting over het geloof. Volgens de reformatoren –in het bijzonder Calvijn– is „de vorm der waarachtige kennis Gods, de vorm der ware Godsvrucht voor den zondaar het geloof.” In het geloof ontmoeten het voorwerpelijke en het onderwerpelijke elkaar.
„Het geloof grijpt Gods belofte aan en leert daarin rusten; niet ééns, maar altijd weer”, schrijft Veenhof. „Daarin vindt de ziel van Gods kind haar evenwicht. In het geloof heeft zij het meest zekere en vaste dat er is: de belofte van Gods onveranderlijke trouw en genade, in Christus betoond; en in het geloof ligt het meest persoonlijke, onderwerpelijke, dat gij u denken kunt, het zich verlaten van een schuldige, zichzelf ontdekte en ontdekkende ziel op de beloften van Gods ongehouden goedheid en gewisse ontferming.”
Subjectief noch objectief
Veenhof stelt daarom dat men in verband met de levende God niet kan spreken van ”subjectief” of ”objectief”. „God is de Eeuwige, de Almachtige, die alle subjecten en objecten, al het subjectieve en objectieve te voorschijn riep, in stand houdt en volstrekt beheerst. En evenzo is Gods Woord noch subjectief, noch objectief. Want in dat woord komt de levende God als de almachtige en genadige God Zelf naar de mensen toe. Dat woord bestaat alleen in en door het spreken Gods. Het is het levende woord van de levende God.”
Het Woord van God is allereerst en allermeest Evangelie, stelt Veenhof. Het is woord van genade, heilswoord. „Het is naar zijn onveranderlijke aard en structuur heilsboodschap. De reacties van de mens op dat woord veranderen daar niets aan! Als Evangelie, als heilsboodschap ”bevat” dat woord heil en schenkt dat.”
Het Woord des Heeren is verder als wet een bevelend en eisend woord. „God treedt daarin op de mensen toe en vraagt geloof en geloofsgehoorzaamheid. Dat wil zeggen: Hij eist het aanvaarden, het aannemen van de grootste schat, welke een mens nu en eeuwig ontvangen kan! Gods Woord is zo volstrekt normatief. Het grijpt de mens aan en dringt hem tot een beslissing. Het is ook actief en effectief. Het keert nooit ledig tot God weer.”
Niets doen
Als God hem met Zijn almachtige Woord toespreekt, kan de mens nooit niets doen. Want als de mens ”niets” doet, doet hij toch iets, ja zelfs heel veel. Hij verwerpt namelijk het Woord en verwerpt zo de levende, genadevolle God Zelf. Wie dat doet, doet het allergrootste kwaad dat in de wereld gebeuren kan, aldus Veenhof. „Aan het zonder meer vertrouwen op Zijn woord verbindt God nu de zaligheid. Waar evenwel Gods heil- en troostrijk woord wordt veracht komt Gods vloek en eeuwige ondergang.”
Heel de problematiek van het ”voorwerpelijke” en ”onderwerpelijke” als het gaat om de prediking vervalt, als men het karakter, de functie en de werking van het woord des Heeren, zoals dat in de Schrift tot ons komt en door de reformatoren zo zuiver wordt gekend en getekend, werkelijk verstaat, zo concludeert Veenhof. Hetzelfde geldt voor heel veel moeilijkheden ten aanzien van verbond, belofte en sacrament!
De auteur is emeritus predikant in de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt).