Opinie

Godsdienstvrijheid, werkdruk en advocaten in de media

In NJB 6 woedt de essentiële discussie over godsdienstvrijheid. Prof. dr. P. B. Cliteur schreef recent een artikel waarin hij aangeeft dat juristen de omvang van de vrijheid van godsdienst moeten bepalen. Hij acht de wereld van nu fundamenteel anders dan toen godsdienstvrijheid als grondrecht werd geformuleerd. Cliteur vraagt zich af of bijvoorbeeld een dier mag lijden ten behoeve van de godsdienstvrijheid van een mens (als menselijk dier). Mr. Bouter gaat hiertegen in verweer. „Een mens is een mens.” Hij betreurt dat dierenwelzijn voor Cliteur absoluut lijkt te zijn, terwijl er volgens Cliteur slechts „een zekere waarde toekomt” aan godsdienstvrijheid van mensen.

Mr. A. Klaassen
22 February 2013 15:39Gewijzigd op 15 November 2020 02:06Leestijd 5 minuten

In dit verband wijst Cliteur op de geschiedenis van Abraham en Izak. Wat men vroeger als godsdienstig beschouwde, is tegenwoordig een „pervertering van religie.” Bouter geeft aan dat dit verhaal nimmer is aangegrepen om kinderoffers te rechtvaardigen. Cliteur reageert hierop dat het nog erger is: „Het is gebruikt voor de legitimatie van de gedachte dat een goddelijk bevel voorrang heeft boven alledaagse morele beginselen. Ieder respect voor ”mensenrechten” begint bij het afzweren van die gedachte.” God gehoorzamen boven alles kan niet samengaan met respect voor mensenrechten, aldus Cliteur.

Ten slotte gaat Bouter in op de stelling „dat religie geen gelijkheid mag schenden.” Cliteur verwijst naar de bezwaren tegen vrouwen in kerkelijke ambten en vraagt zich af of juist deze schending van het gelijkheidsbeginsel ”ons” tegenstaat bij religie. Cliteur miskent echter de scheiding tussen kerk en staat en het grondrecht van godsdienstvrijheid. In de wet is geregeld dat kerkgenootschappen door hun eigen statuut worden geregeerd. De kerk mag dus zelf bepalen hoe ze zichzelf organiseert.

Bouter sluit af met de conclusie dat juristen „niet zomaar zelf bedachte criteria kunnen hanteren om te bepalen wat religieus is en wat niet. Wetgeving en jurisprudentie zijn daar glashelder over.” Cliteur schrijft in zijn reactie dat hij het met Bouter dan wel weer eens is dat „de seculiere rechtsorde terughoudend moet zijn met hoe de kerk zich moet organiseren.”

Actueel is de werkdruk van rechters. Uiteraard pakken ook juristen dit thema op. De president van de Hoge Raad heeft een open brief gepubliceerd over de rechterlijke onvrede. In NJB 5 gaan mr. S. E. Rap en prof. dr. I. Weijers nader in op de werkdruk van de rechtbank en vergelijken deze met die van rechters in Frankrijk en Duitsland. De auteurs beperken het onderzoek tot jeugdstrafzittingen, aangezien dit een typerend onderdeel is van de rechtbank.

Allereerst blijkt dat in ons land gemiddeld 40 minuten de tijd wordt genomen om een jeugdstrafzaak te behandelen, terwijl de Franse kinderrechter daar gemiddeld 64 minuten de tijd voor neemt en zijn Duitse collega gemiddeld 80 minuten. Een opmerkelijk verschil. Verder is een groot verschil dat de Franse of Duitse collega alle zaken behandelt, van licht tot zwaar, terwijl de Nederlandse kinderrechter zich alleen over de zwaardere categorie jeugdzaken buigt. De rest wordt in Nederland zelfstandig door het OM en de politie afgehandeld.

De auteurs trekken de conclusie dat men in het buitenland niet alleen veel meer tijd uittrekt voor de behandeling van jeugdstrafzaken, maar dat het daar ook nog eens gaat om zaken die gemiddeld eenvoudiger zijn dan de zaken die een Nederlandse kinderrechter behandelt. De auteurs bevelen –ondanks de klachten over werkdruk– aan om de beschikbare tijd voor jeugdstrafzittingen te vergroten. Hierdoor kunnen de ouders meer betrokken worden bij de zaak en kan de rechter eventueel zijn vonnis toelichten.

Niet alleen rechters zoeken de media. In het Advocatenblad (februari 2013) wordt een aantal advocaten gevraagd of het nu zo’n goed idee is om in de media op te treden. Onderwerp vormt het optreden van strafpleiter Jan Vlug in het tv-programma Nieuwsuur, waarin hij openhartig sprak over zijn cliënt Jasper S. Consternatie ontstond naar aanleiding van de opmerking van Vlug: „Zaak gesloten, cliënt heeft bekend.” Vlug kreeg kritiek, maar ook enthousiaste reacties.

De juridische strijd beperkt zich allang niet meer tot de rechtszaal, geeft Robert van Galen aan. Zo worden soms professionele pr-bureaus ingeschakeld, „omdat de rechters (..) ook kranten lezen.” Hij geeft aan dat het gevaar van ijdelheid op de loer ligt. „Mensen vinden het toch mooi om in de krant te komen.” Volgens Van Galen mag ijdelheid niet het leidend motief zijn: „Het moet wel ergens over gaan.”

Sinds enige tijd zijn de contacten tussen de pers en advocaten geprofessionaliseerd. Zo hebben twee van de vijf bevraagde advocaten een mediatraining gehad.

Samenvattend is het inmiddels ondenkbaar geworden dat een advocaat niets met de media te maken heeft. Eén ding staat als een paal boven water: een advocaat spreekt in het belang van zijn cliënt en dient honderd procent partijdig te zijn. Daarbij is het belangrijk om controle te hebben over de inhoud van de publicatie. Een goed teken is dan ook dat alle betrokkenen vooraf inzage wilden in deze publicatie.

Mr. A. Klaassen, advocaat bij Bouwman Van Dommelen Advocaten. Reageren? focus@refdag.nl

Vond je dit artikel nuttig?

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer