Voor God
Genesis 17:1b
„Wandel voor Mijn aangezicht, en zijt oprecht.”
Zo staat het in de bondswoorden uitgedrukt: „Wandel voor Mijn aangezicht.” Dat wil zoveel zeggen als: „Benaarstig u om wel en recht voor Mij te leven.” „Voor Mij”, zegt Hij in de betekenis van „naar Mijn wil en welgevallen, en niet naar uw goeddunken.” Gods bedoeling is dus: „Gij zult uw leven, uw doen en laten richten naar Mijn wil.”
Wat nu de wil van God is, en hoe wij voor Hem kunnen en mogen wandelen, dus hoe wij ons doen en laten naar Zijn wil moeten richten, legt Hij nog eens duidelijk in deze bondswoorden uit: „En wees oprecht”, dat is: „Behoorlijk, getrouw en heilig van wandel, onberispelijk voor Mij.” Dat vraagt in de eerste plaats om een vast geloof en daarnaast om een onschuldig, vroom en heilig leven. Dat is de oprechte, redelijke, trouwe, rechte en enige wil van alle heiligen, de enige weg die zij voor God gewandeld hebben.
Zo betuigt ook Mozes, zeggende: „Nu dan, Israël! wat eist de Heere, uw God van u, dan de Heere, uw God, te vrezen, in al Zijn wegen te wandelen en Hem lief te hebben, en de Heere uw God, te dienen, met uw ganse hart en met uw ganse ziel?” (Deut. 10:12). Zo spreekt ook de profeet Micha: „Hij heeft u bekendgemaakt, o mens! wat goed is.”
Heinrich Bullinger, predikant te Zürich (”Het enige en eeuwige Testament of Verbond Gods”, 1533)