Wonder
Handelingen 3:25
„Gijlieden zijt kinderen der profeten, en des verbonds, hetwelk God met onze vaderen opgericht heeft.”
Ik weet niet of menselijk verstand dit hoge mysterie wel geheel begrijpen of met waardige lof genoegzaam verheerlijken kan. Want welk groter feit heeft in deze wereld ooit plaatsgehad, wat wonderbaarlijker ding heeft iemand gehoord, dan dat de eeuwige Macht en onmetelijke Majesteit, de onsterfelijke en onverbrekelijke, alwetende en almachtige God, de Schepper van alle dingen, van Wie alle dingen zijn, en door Wie alles onderhouden wordt, de allerhoogste God, Zich met de nooddruftigen, ellendigen, door de zonde verdorven, arme, sterfelijke mens door een eeuwig verbond verbonden heeft? Dit is zonder enige twijfel de oorsprong van ons geloof en het voornaamste hoofdstuk tevens, dat wij alleen uit Gods goedheid en barmhartigheid zalig worden.
Dat is het ook wat de heilige profeet in een van de Psalmen aan de gehele wereld op zo heerlijke wijze geroemd en verkondigd heeft: „Barmhartig en genadig is de Heere, lankmoedig en groot van goedertierenheid. Hij zal niet altoos twisten, noch eeuwig de toorn behouden. Hij doet ons niet naar onze zonden en vergeldt ons niet naar onze ongerechtigheden. Want zo hoog de hemel is boven de aarde, is Zijn goedertierenheid geweldig over degenen, die Hem vrezen. Zo ver het oosten is van het westen, zo ver doet Hij onze overtredingen van ons. Gelijk zich een vader ontfermt over de kinderen, ontfermt Zich de Heere over degenen, die Hem vrezen” (Psalm 103).
Heinrich Bullinger, predikant te Zürich (”Het enige en eeuwige Testament of Verbond Gods”, 1533)