Auteurs Christelijke Dogmatiek krijgen huiswerk mee tijdens VU-debat
AMSTERDAM – De theologen prof. C. van der Kooi en prof. G. van den Brink hebben met hun pas verschenen ”Christelijke dogmatiek” in veel opzichten voorbeeldig werk geleverd, maar kwamen bij een breed opgezette boekbespreking woensdag aan de Vrije Universiteit toch niet weg zonder huiswerk. „Meer leidinggeven bij de heikele vraag naar de positie van de vrouw bijvoorbeeld.”
De diverse sprekers zorgden er met elkaar voor dat de contouren van het standaardwerk en de positie die het wil innemen in het theologisch landschap nog weer wat beter voor het voetlicht kwamen. Muzikale intermezzi zorgden op de goed bezochte bijeenkomst in Amsterdam voor afwisseling van de soms in hoog tempo passerende abstracte gedachtegangen.
Oud-minister Cees Veerman, lid van de raad van toezicht van de Vrije Universiteit, noemde het boek in zijn openingswoord een „sieraad voor de universiteit.” Hij prees de pastorale toon ervan rond een thema als dat van de voorzienigheid: „Ik vind dat zelf een ontzettend moeilijk deel. Maar bij u lees ik ten diepste een aansporing tot overgave. Dat is heel mooi.”
Prof. dr. Erik Borgman, rooms-katholiek systematisch theoloog aan Tilburg University, prikkelde door te suggereren dat het boek nog te veel naar binnen keek. „De buitenwacht kan weer leren dat christenen niet achterlijk zijn; de binnenwacht ziet het zilver weer eens mooi opgepoetst.” Als rooms-katholiek kreeg hij echter de indruk dat het licht in het boek regelmatig op precies de verkeerde plekken viel, „als bij een trui die binnenstebuiten zit zonder dat de drager het weet.”
Opvallend was dat Borgman de leer van de erfzonde wat afwezig vond. Daardoor komt volgens hem ook de verzoeningsleer wat los te staan van het concrete leven. „Welke doorbraak van ons zelfbeeld betekenen de verzoening en verlossing nu en hoe verhoudt zich dat tot onze afkeer daarvan? Het is vreemd om dat hier als katholiek te moeten zeggen, maar de leer van de erfzonde raakt ook aan de kenleer.”
Vanuit protestantse hoek klonk behalve veel waardering anderssoortige kritiek. Dr. H. de Leede benadrukte dat het boek zijn waarde echt zou gaan bewijzen in de praktijk, maar dat hier nog winst te behalen zou zijn. „U neemt al wel beslissingen op punten waar de gereformeerde orthodoxie niet goed uitkwam, bijvoorbeeld bij de plaats van de Schriftleer. Maar ik zou u nog willen uitdagen om ook meer leiding te geven rond bijvoorbeeld het probleem van de verhouding van man en vrouw in de kerk. Dat geding komt telkens weer terug in de gereformeerde gezindte en vergt veel energie.” De „vreedzame en rustige ontvouwing” van de thema’s noemde hij een kracht, maar in dit kader ook een zwakte van het werk.
Ook bij de bespreking van de historiciteit van de zondeval had dr. De Leede meer willen horen: „Ik zie dat u hier aarzelt. Het is een punt waar veel mee staat of valt en u bent misschien niet helemaal helder en consequent. Missionair is dat wel van belang.”
De meest fundamentele kritiek gaf de systematicus en practicus bij het hoofdstuk over de kerk, het ambt en de sacramenten. „Dit overtuigde mij niet. Het opgediende is niet op smaak omdat er een oud recept wordt gehanteerd met slechts wat verse ingrediënten. U probeert het kale protestantse sacramentsbegrip te vullen door wat meer watergebruik bij de doop, maar dat blijft behelpen.” De rooms-katholieke sacramentsopvatting werd volgens De Leede wel terecht afgewezen, „maar met A. van de Beek denk ik dat het ook nog anders kan.”
Prof. Van der Kooi voelde zich door deze kritiek „op de goede manier geraakt”, maar wees erop dat het protestantisme het op dit punt „vanouds moeilijk” heeft, omdat het een „tussenpositie” moet innemen tussen de voluit katholieke en voluit congregationalistische denklijnen.
Prof. E. Talstra stelde vragen over de inzet van het boek bij de triniteit en niet zozeer bij de „Bijbelse gegevensbasis.” „Onze Bijbel is inmiddels een andere geworden dan die van de oude synodes. Die van hen bestaat door de historisch-kritische methode niet meer. Kunnen we orthodoxie niet opnieuw beargumenteren met gebruikmaking van de Bijbelwetenschappen? Als God in de Bijbel spreekt, zou ik Hem dan met mijn agnostische methode echt niet tegenkomen?”
Prof. Van den Brink stelde in zijn reactie dat de „toegang tot de Schrift” altijd een „bemiddelde” is.