Opinie

Voorkom gemeenschappelijk sociaal beleid in EU

Het is onverstandig om te streven naar één Europees model voor de sociale markteconomie, stelt prof. dr. Eelke de Jong.

16 January 2013 09:05Gewijzigd op 15 November 2020 01:21
Foto EPA
Foto EPA

Door de schuldenproblematiek van verschillende Europese overheden en banken wordt er veel aandacht besteed aan begrotingstekorten, banken en financiële markten. Minder aandacht is er voor zaken die een minder financieel karakter hebben, zoals de sociale verhoudingen en de positie van de minderbedeelden.

Voor kerkelijke organisaties en de beleidsafdeling van de Europese Commissie vormde dit aanleiding om vorige maand een bijeenkomst te beleggen over de sociale markteconomie en de rol die de kerken daarin spelen. Een vraag die daarin centraal stond was in hoeverre het mogelijk is tot een Europese sociale markteconomie te komen.

Voor een algemene discussie werd dit onderwerp ingeleid door bijdragen over de organisatie van de hulp aan de armen in vier verschillende landen: Nederland, Finland, Polen en Portugal.

De verhouding tussen staat en kerk in het voorzien in de behoeften van armen en de mate van onderling overleg tussen maatschappelijke organisaties verschillen sterk tussen de verschillende Europese landen. Nederland staat bekend om zijn poldermodel. Idealiter wordt er door onderling overleg naar een oplossing gezocht.

Kerken geven ook directe steun, al wordt deze steun afgestemd op de regelingen van de overheid. Eerst wordt gekeken of iemand die voor hulp aanklopt door een overheidsinstantie of -regeling geholpen kan worden. Pas als dat niet blijkt te kunnen, wordt er directe (financiële) steun verleend.

Finland kent een vergelijkbare verhouding tussen staat en kerk. In eerste instantie is de overheid verantwoordelijk voor de vermindering van armoede. De kerk is er met name voor geestelijke zaken.

Dit schema is in Finland voor het eerst onder druk gekomen door de crisis van het begin van de jaren negentig. Toen en ook tijdens de huidige recessie blijkt de overheid niet meer in staat de armoede voldoende te verminderen. De kerken hebben een deel van deze taken overgenomen door het verlenen van financiële steun en het verdelen van voedsel. Hierdoor is de sterke scheiding in taken tussen staat en kerk vervaagd. Wel zijn net als in Nederland de kerkelijke activiteiten primair aanvullend op de overheidsactiviteiten.

Polen is een heel ander geval. In Polen is een groot gebrek aan onderling vertrouwen. Solidariteit is daardoor moeilijk te organiseren. Het onderlinge vertrouwen is laag omdat de overgang van een centraal geleide economie naar een markteconomie heeft geleid tot de verrijking van enkelen ten koste van de rest. Hierdoor is een systeem met monopolistische trekken ontstaan. Degenen die het al goed hebben zijn in staat zich te verrijken. Meestal gaat dat ten koste van de zwakkeren. Het gevolg is dat er steeds minder voorzieningen (scholen, postagentschappen en openbaar vervoer) in kleinere plaatsen beschikbaar zijn. De inkomensverdeling wordt steeds schever en er is weinig overleg tussen de verschillende lagen van de maatschappij.

De Poolse Rooms-katholieke Kerk houdt zich grotendeels afzijdig van de discussies over de sociaaleconomische problemen. Haar leiders zijn zwak en de mensen keren zich steeds meer van de kerk af.

Een zwakke overheid vormt ook de basis van het Portugese model. De overheid werkt erg inefficiënt. Hierdoor is er veel ruimte voor particulier initiatief. Naar de mening van degene die de Portugese situatie besprak, zijn deze particuliere organisaties veel beter dan de overheid in staat om op een relatief goedkope manier in de behoeften van de armen te voorzien.

Deze korte beschrijving van de situatie in vier verschillende lidstaten geeft duidelijk aan dat de Europese sociale markteconomie nog ver weg is. In sommige landen vormt de overheid nog steeds de kern van de sociale voorzieningen (Nederland en Finland), in andere (zoals Portugal) zou men het liever helemaal naar de particuliere sector overhevelen. In Polen ten slotte lijkt het heil van geen van beide te komen. De situatie van de behoeftige wordt er niet beter op. Kortom, de verschillen in Europa zijn groot.

De in het verleden gewortelde patronen zijn hardnekkig en verschillen sterk. Dit belemmert de overgang naar één model voor alle landen. Bovendien is het de vraag of een dergelijke overgang wenselijk is. Vergelijkend onderzoek naar de welvaartsstaat in Europa en de Verenigde Staten (VS) duidt erop dat deze in de VS minder is ontwikkeld, deels omdat door de grotere diversiteit in bevolkingsgroepen de onderlinge solidariteit geringer is. Men is eerder solidair met iemand van dezelfde huidskleur of godsdienst.

Het streven naar één Europees model voor de sociale markteconomie zou wel eens tot een ondermijning van de bestaande solidariteit kunnen leiden. Daar schiet de behoeftige zeker niets mee op.

De auteur is hoogleraar internationale economie aan de Radboud Universiteit in Nijmegen.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer