„Hier had mijn buurman bij moeten zijn”
Alpha-cursussen, Emmaüs-cursussen, folderacties, diensten met belangstellenden (dmb’s), inloophuizen, massameetings. Op uiteenlopende manieren proberen kerken en groeperingen in contact te komen met de ”buitenkerkelijke”. Maar als dat contact eenmaal gelegd is, hoe dan verder? In zijn boek ”De werkers van het laatste uur”, dat binnenkort verschijnt, probeert dr. Stefan Paas die vraag van een antwoord te voorzien.
Zelf leidt hij elk jaar een „kring met zoekende mensen” in zijn eigen gemeente, de christelijke gereformeerde Pniëlkerk in Veenendaal. Daarnaast gaat hij met enige regelmaat voor in diensten met belangstellenden. „Je hebt input nodig”, zegt Paas (34), missionair consulent voor de Christelijke Gereformeerde Kerken. „Impulsen. Veel theologische boeken over evangelisatie zijn weinig geïnspireerd door de praktijk. Daardoor hebben gemeenteleden er niet zo veel aan.”
Zijn eigen boek wil een midden zijn „tussen aan de ene kant de simpele hoe-doe-je-dat?-boekjes, met allerlei Amerikaans aandoende stappenplannen en anderzijds de hoogtheologische literatuur.” De centrale vraag luidt: „Hoe kunnen kerken mensen die tot geloof komen, welkom heten in de gemeente?”
”De werkers van het laatste uur” kwam tot stand in samenwerking met Simon van der Lugt, vrijgemaakt missionair predikant onder hindoestanen in Rotterdam, en René van Loon, hervormd predikant in Capelle aan den IJssel. „De kwestie van toetreding van nieuwelingen in de gemeente raakt het hart van gemeentezijn”, aldus de drie in hoofdstuk 1. „Het is om die reden dat wij ernaar verlangen dat deze kwestie op de agenda komt van kerken in Nederland. Wij hopen met dit boek daartoe een aanzet te geven.”
De titel is ontleend aan de gelijkenis van de arbeiders in de wijngaard, uit Matthéüs 20. Paas: „De werkers van het eerste uur, dat zijn de trouwe kerkgangers die zijn doorkneed in de gereformeerde traditie. Ze hebben de hitte van de dag verdragen - als het goed is dan. Maar anno 2003 hebben we ook te maken met toetreders die níét thuis zijn in de Bijbel, die níét bekend zijn met het christelijk levenspatroon. Hoe gaan we met hen om? Als de werkers van het eerste uur? Dan zegt de heer van de wijngaard: „Zijn jullie boos omdat ik goed ben?” Beiden, kerkgangers en toetreders, worden hier geconfronteerd met wat genade is. Kerklidmaatschap is geen verdienste, meer nog: Wij zijn zélf christenen uit de heidenen. Het is genade dat wij christenen mogen zijn.”
Wat hem voor ogen staat, is een gemeente waar gasten en nieuwkomers hartelijk welkom zijn. „Een gemeente met een heel lage drempel en een heel hoog doel. Dat vraagt wel doordenking. Hoe formuleer je het lidmaatschap, het gastlidmaatschap? Wanneer mag iemand zich laten dopen of deelnemen aan het avondmaal? De bezinning hierop is in de gereformeerde theologie niet sterk aanwezig.”
Dat een laagdrempelige gemeente bijbels geboden is, staat voor de missionair consulent vast. „Als Paulus in 1 Timótheüs 3 opsomt aan welke eisen een ambtsdrager moet voldoen, zegt hij onder meer dat deze niet meer dan één vrouw mag hebben en niet dronken mag zijn. Daaruit blijkt dat polygamie in de gemeenten wél voorkwam, en dronkenschap ook. Alleen, zulke mensen mochten geen ambtsdrager worden. Ambtsdragers hadden een voorbeeldfunctie voor de gelovigen - die in verschillende stadia van heiliging verkeerden.”
In zijn boek zet Paas de zaak op scherp. „Een homoseksuele man komt in aanraking met de christelijke gemeente. Hij ontwikkelt via een Alpha-cursus sterke belangstelling voor het christelijk geloof. Hij woont echter samen met een vriend. Wat betekent dat concreet voor de manier waarop de gemeente deze persoon benadert?” Nog een voorbeeld. „Een niet-kerkelijk opgevoed samenwonend stel komt tot geloof via een missionaire gesprekskring. Zij vragen om de doop. Moet de gemeente van hen vragen om eerst te trouwen?”
Polygamie, homoseksualiteit, ongehuwd samenwonen…
Paas: „Ik heb bewust voor deze gevoelige voorbeelden gekozen. Want zulke kwesties krijg je in de praktijk wel op je weg. En dan zul je een manier moeten vinden om ermee om te gaan. Tenzij je deze mensen buiten de deur wilt houden.”
Buitenkerkelijken komen vrijwel nooit direct via de eredienst bij een gemeente, is zijn ervaring. „Meestal gebeurt dat via persoonlijke contacten, en daarna langs de weg van gesprekskringen en cursussen. Die zijn laagdrempelig; mensen voelen zich er op hun gemak. Ze kunnen er hun vragen kwijt.”
Massameetings, waar mensen naar voren worden geroepen, ’werken’ in de praktijk nauwelijks, zegt hij. „Het aantal personen dat daardoor in een gemeente terechtkomt, is minimaal. Christen worden is een proces van jaren. Het doel van evangelisatie is ook niet het maken van een keuze, maar het discipel worden.”
De gemeenschap die mensen in missionaire kringen vaak ervaren, ervaren ze daarná veelal echter minder, constateert Paas. „En in de erediensten soms helemaal niet. Dat leidt ertoe dat ze in een gat vallen.”
Nodig zijn daarom „permanente missionaire leerkringen. Dat vraagt materiaal, dat vraagt inzet van de beste krachten. Maar het gaat hier om een kerntaak van de kerk - zie de catechesepraktijk in de Vroege Kerk. Waarom krijgen de beste mensen wel een taak binnen de financiële commissie en worden evangelisatiecommissies vaak met een bepaald wantrouwen bekeken?”
Ook de eredienst zal echter gastvrij moeten zijn, stelt Paas. „Houd elke dienst alsof er dozijnen toehoorders en niet-gelovigen aanwezig zijn. Alleen dan zullen ze komen en blijven komen.” In zijn boek somt hij een aantal vereisten op, waaronder: geen „gettotaal” in eredienst en prediking; spreek nooit over mensen alsof ze er niet bij zijn; laat merken dat er rekening wordt gehouden met de aanwezigheid van nieuwe mensen; vermijd onnodige insidersinformatie, exclusief taalgebruik en „de zogeheten preektoon.” Maar ook: „Zie hen zitten. En zorg ervoor dat mensen na afloop van de preek denken: Hier had mijn buurman bij moeten zijn. De volgende keer neem ik hem mee.”
Het opsplitsen van kerkdiensten in diensten voor gemeenteleden en diensten voor belangstellenden, zoals bijvoorbeeld Willow Creek voorstaat, acht Paas niet het ideale model, al wil hij er „geen kwaad woord over spreken.” „Ik voel me zeer verbonden met Tim Keller, predikant van de Redeemer Presbyterian Church in New York. Hij weet zich uitdrukkelijk staan in de lijn van de puriteinen: Whitefield, Lloyd-Jones. In zijn model kan de kerkmens in principe elke zondag naast een ongelovige toehoorder zitten. En alleen dan worden de diensten ook voortdurend geïnjecteerd door het missionaire virus.”
Binnen de reformatorische kerken bestaat hier en daar grote huiver ten opzichte van evangelisatie.
„Vaak is die ingegeven door de activiteiten van vrije groepen, door Amerikaanse toestanden of door liturgische vooruitstrevendheid. Daardoor is het beeld ontstaan dat evangeliseren bij een bepaald soort christenen hoort. Maar dat is een van de strikken van de duivel. Niets is minder waar. Het is de roeping van elke christen. Als we die niet voelen, mogen we betwijfelen of de Geest wel echt met ons bezig is.”
Niettemin blijft evangeliseren, zeker onder Nederlanders, moeilijk, moet Paas vaststellen. „Ik moet eerlijk zeggen dat het kringwerk in mijn eigen gemeente niet leidt tot ledengroei. De overstap van kring naar eredienst is bij ons te groot. En toch voegen zich meer buitenkerkelijken bij een kerk dan wij denken, mogelijk zelfs enkele duizenden per jaar. Dat geeft toch hoop.”