Waarlijk God
2 Korinthe 8:9
„Want gij weet de genade van onze Heere Jezus Christus, dat Hij om uwentwil is arm geworden, daar Hij rijk was, opdat gij door Zijn armoede zoudt rijk worden.”
Christus was ook God toen Hij arm was. Hij kon zeggen: „Al het goud en zilver is Mijn, het vee op duizend bergen: want de aarde is des Heeren, met al haar volheid” (Psalm 24 en 50). Hij, Die de hemel en de aarde geschapen heeft, moet noodzakelijk rijk zijn. Hij is almachtig en algenoegzaam. Hij is rijk in kracht en wijsheid. Hij was rijk eer Hij onze natuur aannam. Hij was God eer Hij mens werd. Hij, Die God was en zeer rijk, moest mens worden en zeer arm. Anders kon Hij ons niet weer tot God brengen. Daartoe was een goddelijke kracht nodig, om ons in een betere staat te bevestigen, als die wij in Adam hadden.
Hij moest ons Zijn Geest geven, om ons te bevrijden van de satan, onze grote vijand. En wie kon ons bevrijden van zijn slavernij en dienstbaarheid, dan die God was? Wie kon ons geestelijk gebrek, onze ellendige staat en de schrik van het geweten kennen, om ons te genezen en te troosten, dan God door Zijn Geest? Wie kon ons vrijmaken van de toorn van de grote God, dan Hij Die God even gelijk was, om ons te herstellen in de vriendschap met God? Wie kon ons in die staat te bewaren, om ons alle noodzakelijke genade mee te delen en hiernamaals tot de heerlijkheid te brengen?
J. van Lodenstein, predikant te Utrecht
(uit ”De heerlijkheid van een waar christelijk leven uitblinkende in een godzalige wandel”, 1767)