Godsgezanten
Ezechiël 9:4
„En de Heere zei tot hem: Ga door, door het midden der stad, door het midden van Jeruzalem, en teken een teken op de voorhoofden der lieden die zuchten en uitroepen over al die gruwelen die in het midden van dezelve gedaan worden.” Waar zijn de zuchters en uitroepers over al deze gruwelen? Die zijn er zeer weinigen, zelfs ook onder de vromen en godzaligen. Een jongetje zou ze opschrijven. Indien de vrome Lot in het midden van ons woonde, hij zou erover zuchten, en dag op dag zijn rechtvaardige ziel kwellen (2 Petrus 2:8).
Wat ons aangaat, wij mogen niet zwijgen, of de stenen zouden spreken. Wij hebben een last, als gezanten Gods van de Hemelkoning tot u gezonden: „Roept uit de keel en houdt niet in, verheft uw stem als een bazuin en verkondigt Mijn volk hun overtredingen en het huis Jakobs hun zonden.” U weet allen hoe wij van het eerste uur af aan met geen pluimstrijkende woorden onder u verkeerd hebben. Daarin hopen we door de genade Gods te volharden. Wij herinneren ook gestadig de last van God aan onze Ezechiël gegeven: „Mensenkind, Ik heb u tot een wachter gesteld over het huis Israëls, zo zult gij het woord uit Mijn mond horen en hen van Mijnentwege waarschuwen. Als Ik tot de goddeloze zeg: Gij zult de dood sterven, en gij waarschuwt hem niet… zijn bloed zal Ik van uw hand eisen.”
Johannes Barueth, predikant te Dordrecht
(Predikatie over Ezechiël 9:4, 1746)