Dr. Gert Noort: Tijd van zendingswerker nog niet voorbij
UTRECHT – Kerken en genootschappen in Nederland zonden de afgelopen twee eeuwen honderden zendingswerkers uit. De zendingsopleidingen kenden een grote bloei, maar die is omgeslagen in neergang. Het Hendrik Kraemer Instituut moest in 2010 zelfs tijdelijk zijn deuren sluiten. Dr. Gert Noort ziet echter toekomst voor missionaire opleidingen.
De directeur van de Nederlandse Zendingsraad (NZR) is optimistisch. Tenminste, als de verschillende missionaire opleidingen in Nederland kiezen voor „radicale oecumene.” Dr. Noort, van 1991 tot 1995 werkzaam als docent aan de Theologische Hogeschool van de Christelijke Kerk van Midden-Sulawesi (Indonesië), pleit voor nauwere samenwerking tussen de verschillende zendingsopleidingen, bijvoorbeeld in een platform.
De tijd van de klassieke zendingsopleidingen, die mensen naar verre landen uitzonden, is volgens dr. Noort voorbij. Vijftig jaar geleden lag dat nog heel anders. Het Hendrik Kraemer Instituut in Oegstgeest, de Nederlandse Zendingsschool in Rotterdam en het gereformeerde Zendingsseminarie in Baarn bloeiden, zo blijkt uit het vanmiddag gepresenteerde boek ”Protestantse zendingsopleiding in Nederland (1797-2010)” (uitg. Boekencentrum). Zij leverden een belangrijk aandeel in de opleiding van de honderden zendingswerkers.
Al in de 17e eeuw erkenden kerkbestuurders dat de predikanten die naar Nederlands-Indië vertrokken, een aanvullende opleiding nodig hadden. Mede onder invloed van piëtisme en methodisme ontstond in 1797 het Nederlands Zendelinggenootschap (NZG).
Het niveau van de zendingsopleiding was aanvankelijk laag. „In de 19e eeuw werden kwekelingen vooral gerekruteerd uit handwerkslieden met weinig opleiding”, zegt dr. Noort, eindredacteur van ”Protestantse zendingsopleiding in Nederland”. „Het NZG paste het niveau van de opleiding daarop aan. Er was veel aandacht voor Bijbelkennis en allerlei praktische zaken, zoals handarbeid. Soms moest een zendeling zelf een huis of latrine bouwen en in zijn eigen levensonderhoud voorzien.”
Toen aan het einde van de negentiende eeuw het opleidingsniveau in Nederland steeg, gingen de zendingsopleidingen meer aandacht besteden aan theologische vakken, zoals exegese, geloofsleer en zendingsmethodiek. Ook volkenkunde en het leren van lokale talen kregen een prominente plaats in het curriculum. „Heel sterk leefde het idee dat je de taal en de cultuur van een ander moet kennen om zijn ziel te kunnen bereiken. Dat is overigens nog steeds een belangrijk uitgangspunt, evenals de gedachte dat Woord en dienst aan de ander bij elkaar horen.”
Tot de jaren zeventig van de vorige eeuw zag de toekomst van de zendingsopleidingen er rooskleurig uit. Maar dat begon langzaam te veranderen. „De opleidingen zonden steeds minder zendingswerkers uit, omdat de kerken in de zendingsgebieden zelfstandig waren geworden en taken hadden overgenomen.”
Volgens dr. Noort sprongen de Nederlandse zendingsopleidingen onvoldoende in op de nieuwe situatie. „Je zou zelfs kunnen zeggen dat hun neergang daardoor groter is geweest dan nodig was. Het feit dat er steeds minder zendingswerkers naar het buitenland gingen, is nooit goed doorvertaald in de opleiding. We hebben pas sinds kort de consequentie getrokken uit het feit dat we Nederland al heel lang een zendingsland noemen. Daarop hadden kerken moeten inzetten en daarvoor hadden de zendingsopleidingen uitstekend hun diensten kunnen aanbieden.”
Het klassieke beeld van de westerling die met een Bijbel onder de arm het Evangelie in de rimboe van Afrika gaat brengen, klopt niet meer met de werkelijkheid. „Ik zeg niet dat we geen zendelingen meer naar verre landen moeten uitzenden, maar de situatie van de wereldkerk is veranderd. Zendingskerken zijn zelfstandig geworden en ook zenden veel niet-westerse landen mensen uit. Zo hebben de kerken in Zuid-Korea in totaal 23.000 zendingswerkers uitgezonden. Het is nu belangrijker dan ooit om met de lokale kerken samen te werken; alleen dan kan de opdracht om het Evangelie te verkondigen vorm krijgen.”
Er zijn toch nog altijd witte plekken op de wereldkaart, plaatsen waar het Evangelie nog nooit is gebracht?
„Bijna overal is wel een kerk aanwezig: in Saudi-Arabië, in Bhutan, in Iran. Soms is die heel klein, heel zwak. Toch is de lokale kerk verantwoordelijk voor de zendingsopdracht in de eigen omgeving. Bovendien zitten die witte plekken op de wereldkaart ook bij ons, in Nederland.”
Wat betekent dat voor de invulling van de huidige zendingsopleidingen?
„Kerken zouden zendingsopleidingen moeten inzetten om hun beroepskrachten mede op te leiden, ook voor missionair werk in Nederland. Vervolgens is het de vraag hoe je de opleiding kunt vormgeven met Johannes 10:10 als uitgangspunt: wat betekent het dat Jezus is gekomen om de volheid van het leven te geven? Wat heeft dat voor gevolgen voor de prediking, voor de contacten met anderen?”
Dr. Noort pleit ervoor dat de zendingsopleidingen zich meer richten op de Nederlandse context. „De belangrijkste taak is nu om met elkaar te doordenken in welke cultuur we leven, welke taal we moeten spreken om het Evangelie te vertolken. We moeten missionair leren denken.”
De beschikbare kennis over buitenlandse zending kan goed worden gebruikt voor het missionaire werk in het binnenland, aldus de NZR-directeur. „Een zendeling heeft ruimte nodig om te experimenteren, om nieuwe vormen te zoeken. Om aansluiting te vinden bij de cultuur.”
Een belangrijke vraag voor dr. Noort is of de klassieke vormen van kerk-zijn –zoals lidmaatschap en ambten– in de huidige cultuur nog werken. „Jongeren binden zich niet meer zo makkelijk, zeker niet voor hun hele leven. De kerk wordt steeds meer een pleisterplaats voor pelgrims onderweg. Het gaat erom dat we leren het geheim van Christus toegankelijk te maken. Alleen dan wordt het een publiek geheim.”