Stopzetten vergoeding leerlingenvervoer botst met vrijheid van onderwijs
Vergoeding van het richtinggebonden leerlingenvervoer is onlosmakelijk verbonden met de vrijheid van onderwijs, betoogt mr. Wim Voorwinden.
De bekostiging van het leerlingenvervoer staat opnieuw in de politieke schijnwerpers. Staatssecretaris Dekker van Onderwijs gaat kijken naar de mogelijkheden om de regels voor leerlingenvervoer aan te passen (RD 5-11). Nu is het nog zo dat gemeenten verplicht zijn het vervoer te betalen voor leerlingen die naar een school willen die past bij hun levensovertuiging.
Eerder al heeft bijvoorbeeld de gemeenteraad van Gaasterlân-Sleat een motie aangenomen waarin staat dat de gemeente niet langer wil betalen voor wat zij noemt het „richtinggebonden leerlingenververvoer.”
Veel gemeenten onderkennen dat ouders de vrijheid hebben om hun kinderen naar de school van hun keuze te sturen. Het is echter volgens hen niet de taak van de gemeente om deze ouders een vergoeding van de vervoerskosten toe te kennen. Wanneer ouders op grond van godsdienstige overwegingen kiezen voor een verder weg gelegen school, moeten zij zelf de kosten van het vervoer maar dragen.
De besturenorganisatie VGS is fel tegen het voorstel om de wet op dit punt aan te passen. Waarom? De VGS neemt daarbij haar vertrekpunt in het gegeven dat kinderen tussen de 5 en de 18 jaar oud leerplichtig zijn. Elk kind moet dus naar school. Tevens hebben de ouders de vrijheid om de school te kiezen die het dichtst bij hun levensovertuiging past. Die keuzevrijheid is een groot goed. Zo mogen ouders met een reformatorische levensovertuiging voor hun kinderen een reformatorische school kiezen.
Nu is het algemeen bekend dat in sommige delen van Nederland het aantal reformatorische basisscholen dun gezaaid is. Helaas, want graag zouden we zien dat er in elk dorp of elke stad een reformatorische basisschool gevestigd is. Dit is echter inherent aan het feit dat de reformatorische richting behoort tot de kleinere denominaties.
Wanneer ouders in een dergelijke situatie bewust kiezen voor een reformatorische basisschool, moet die school feitelijk ook wel bereikbaar zijn. Dit houdt naar de mening van de VGS ook in dat ouders niet geconfronteerd worden met zodanige (financiële) drempels dat de school van hun keuze in de praktijk onbereikbaar wordt. In het uiterste geval zouden deze ouders dan wellicht moeten kiezen voor thuisonderwijs; een situatie waar de overheid mijns inziens ook niet op zit te wachten.
In toenemende mate worden ouders geconfronteerd met gemeenten die van mening zijn dat een dichterbij gelegen basisschool, die bijvoorbeeld tot de protestants-christelijke denominatie behoort, een goed alternatief is. Ik ben van mening dat ouders zeer wel in staat zijn om zelf een goed afgewogen schoolkeuze te maken. Als zij, alles afwegend, de keuze maken om hun kinderen aan te melden bij een reformatorische school, verdient dat onze hartelijke steun!
Ik ben dan ook van mening dat de keuzevrijheid van de ouders het uitgangspunt dient te zijn en dat deze niet beknot mag worden door allerlei financiële drempels op te werpen. Het behoort dan ook niet tot de primaire verantwoordelijkheid van een gemeente om bij haar besluitvorming het belang van het kind bij een langere reisafstand mee te laten wegen.
In de loop van de jaren is de jurisprudentie met betrekking tot het onderwerp leerlingenvervoer behoorlijk uitgekristalliseerd. De huidige regeling kan voor ouders met kinderen in het basisonderwijs worden aangeduid als een sobere regeling. Vaak vragen gemeenten van ouders ook een inkomensafhankelijke bijdrage, die tot enkele duizenden euro’s per jaar kan oplopen. Daarnaast wordt van ouders het maximale gevraagd in de begeleiding van hun kinderen naar de basisschool. Kortom, de redenering van sommige politici dat het vervoersregeling een royale regeling is, snijdt geen hout.
In de media wordt met name melding gemaakt van (kleinere) gemeenten die met hoge kosten van het leerlingenvervoer te maken hebben en die kosten dienen te betalen uit het normbudget dat zij hiervoor van het Rijk ontvangen.
Ik zou de parallel willen trekken met schoolbesturen. Ook besturen van kleine scholen worden geacht rond te komen met de vergoeding die ze van het ministerie van Onderwijs ontvangen. In uitzonderlijke gevallen zou er een vangnetconstructie opgezet kunnen worden, waar gemeenten een beroep op zouden kunnen doen. Een alternatief zou zijn om bij de toekenning van de financiën vanuit het Gemeentefonds meer maatwerk toe te passen, met als doel dat gemeenten feitelijk bekostigd worden voor hun kosten aan het leerlingenvervoer.
Om de hierboven genoemde argumenten ben ik van mening dat een eventuele wetswijziging de grondwettelijke vrijheden van ouders fors inperken. De vrije schoolkeuze is een groot goed waar we zuinig op dienen te zijn!
De auteur is senior beleidsmedewerker bij de Vereniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs (VGS).