Kerken verdeeld over Indonesische kwestie
UTRECHT – Tot op het bot verdeeld. Dat waren Nederlandse christenen halverwege de vorige eeuw over de zogeheten Indonesische kwestie. Dr. Hans van der Wal beschreef die kwestie vanuit het perspectief van een toonaangevende groep zendelingen.
Zijn studie werd gisteren in Utrecht gepresenteerd tijdens een bijeenkomst over de Nederlandse kerken en het Indonesische verzelfstandigingsproces in de jaren 1945-1949, georganiseerd door het Centrum IIMO (Interculturele Theologie, Interreligieuze Dialoog, Missiologie, Oecumenica) van het departement religiewetenschappen en theologie van de Universiteit Utrecht. Vier sprekers belichtten de strijd om vrijheid van de Nederlandse koloniale overheersing van verschillende kanten, met bijzondere aandacht voor de rol van de kerken erin.
Dr. Van der Wal, emeritus predikant van de Protestantse Kerk in Nederland en voormalig zendeling in Zuidoost-Celebes en West-Java, gaf een inkijkje in zijn boek ”Tot op het bot verdeeld. Nederlandse protestanten, de zending en de Indonesische revolutie” (uitg. Boekencentrum). Hij deed dat aan de hand van de figuur van Ulrich van Beyma, zendingsconsul in Jakarta.
Beyma bevond zich in een spanningsveld tussen de publieke opinie in Nederland, die vaak wilde vasthouden aan Nederlandse invloed in Indonesië, en de plaatselijke Nederlandse zendelingen, die vaak sympathie hadden voor het Indonesische vrijheidsstreven. De laatsten vroegen aandacht voor het goed recht van de Indonesiërs om zelf hun toekomst vorm te geven, en pleitten voor een vreedzame oplossing van het conflict.
Beyma had in de Tweede Wereldoorlog in het verzet gezeten en was onder invloed van onder anderen de Zwitserse theoloog Karl Barth kritisch geworden op de gedachte dat de Nederlandse voogdij over Indonesië door God gegeven was. Die gedachte was invloedrijk in de gereformeerde zuil en werd in de politiek uitgedragen door de Anti-Revolutionaire Partij (ARP), die dan ook instemde met militair ingrijpen in Indonesië.
Dr. Van der Wal: „Beyma kon en mocht echter naar zijn overtuiging niet de weg van de politionele acties gaan. Hij verweet het kerkbestuur dat het te veel luisterde naar de publieke opinie en te weinig uitsprak wat om Christus’ wil gezegd zou moeten worden.
Dr. Alle Hoekema, emeritus docent aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, ging in zijn bijdrage dieper in op het denken aan het thuisfront, aan de hand van de berichtgeving over Indonesië in protestantse kerkbladen zoals het Gereformeerd Weekblad. „Vooral een principiële theologische kwestie speelde voortdurend een rol: de gehoorzaamheid aan de overheid.”
De Indonesische verzetsleider Sukarno ging volgens het Gereformeerd Weekblad lijnrecht in tegen dit belangrijke antirevolutionaire punt. „Aan de gevestigde interpretatie van Romeinen 13 viel niet te tornen.”
Doordat het merendeel van de gereformeerden op deze wijze dacht, kregen linkse stemmen maar weinig gelegenheid om hun positie te verdedigen, aldus Hoekema. De vooraanstaande theoloog J. H. Bavinck probeerde wel nuances aan te brengen, maar dat werd hem niet in dank afgenomen. Volgens Hoekema konden de antirevolutionaire gereformeerden zo „star” zijn, omdat ze geen werkelijke politieke verantwoordelijkheid hadden te dragen. „Ze zaten deze jaren in de Tweede Kamer voortdurend in de oppositie.”
Hoekema onderzocht ook hoe het thema dienstweigering in de kerkbladen aan de orde kwam. Gereformeerden bleken ook hier duidelijke opvattingen over te hebben. „Dienst weigeren om religieuze redenen was volgens hen soms mogelijk, maar niet omdat men het niet met het beleid van de overheid eens was. Gezag is gezag.”
In een derde bijdrage belichtte prof. Karel Steenbrink hoe rooms-katholieken omgingen met Nederlands-Indië. Zij behoorden tot een „groot meerstemmig koor, zonder echte dirigent”, zo stelde de emeritus hoogleraar interculturele theologie vast. Sommigen vonden het kolonialisme een „liberaal protestants project”, maar anderen pleitten ervoor Indonesië nooit op te geven, en verspreidden folders met teksten als: ”Laat onze jongens niet tevergeefs gegaan zijn”. Verder was er vooral zorg over de „zedelijke consequenties” van de expeditie, met het oog op ziekten als syfilis.
Alle Nederlandse aandacht voor de Indonesische kwestie staat in schril contrast met hoe Indonesië zelf zijn geschiedenis verwerkt, zo stelde politiek antropoloog prof. Nico Schulte Nordholt. Er is volgens hem nauwelijks sprake van kritische reflectie door Indonesische historici over de bewuste periode. Een reden is volgens Schulte Nordholt misschien „dat Indonesië er weinig trauma’s aan heeft overgehouden: ze hebben tenslotte gewonnen.”