We bleven redden, die maandagmorgen
Het spijt hem nog steeds dat hij nooit meer bekende overlevenden van de watersnoodramp heeft ontmoet. „En ook de omgeving ken je niet meer terug. Alles stond toen onder water. Er is veel veranderd sinds die tijd.”
Vijftig jaar geleden haalde M. van Houtum (71) uit het Brabantse Grave mensen van scheefgezakte daken, drijvende balken en uit toppen van bomen. Om hoeveel mensen het ging, weet hij niet meer. Van Houtum was in 1953 soldaat bij de genie in Vught. Op zondagochtend 1 februari werden de verloven al ingetrokken en spoedig ging het richting Zeeland. „Het was donker, we hoorden schreeuwen, het was in één woord verschrikkelijk. Met onze bootjes gingen we eropuit. Ik weet nog dat we bleven redden, vooral die maandagmorgen.” Vier dagen en vier nachten was Van Houtum onafgebroken in touw. Met het einde van zijn diensttijd verdwenen ook de contacten die herinnerden aan deze ingrijpende periode. „Dat was heel erg jammer.”
Donderdag was Van Houtum een van de honderden voormalige hulpverleners die tot hun verrassing na een herdenkingsbijeenkomst met een daaropvolgende busrit door de omgeving, de watersnoodster ontving.
Enkele uren eerder kreeg de eveneens 71-jarige J. A. Th. Veldkamp het kleinood uit handen van prinses Margriet. Ook Veldkamp was in 1953 militair, in Oirschot. Hij werd belast met slachtofferhulp, opruimwerkzaamheden en dijkdichting in de omgeving van Oud- en Nieuw-Vossemeer. „Ik kon me aanvankelijk niet voorstellen dat zo’n ramp kon gebeuren. We hielpen een stroom vluchtelingen en gingen op en neer langs de dijk, waar de slachtoffers met roeibootjes werden aangevoerd.”
Na zijn diensttijd werd Veldkamp onderwijzer in Beverwijk. „In ben toen al spoedig met de kinderen de duinen in geweest en heb hun gewezen op het belang daarvan. Ieder jaar heb ik in de klas en ook op de jeugdvereniging aandacht gevraagd voor de watersnoodramp. Niet alleen de kinderen luisterden met aandacht, ook hun ouders toonden veel belangstelling.”
Mevrouw Griffioen-van Zoest was 22 toen zij als jonge domineesvrouw van de gereformeerde predikant van Willemstad door de burgemeester werd gevraagd om de schoonmaakploegen te organiseren. ”Dient elkander met liefde” heette de meisjesvereniging waarvan ze presidente was. De leden trokken, gewapend met emmers, borstels en dweilen, de modderige woningen in.
„In Willemstad vielen enkele slachtoffers, maar in het nabijgelegen Heijningen waren veel meer mensen verdronken. Ik vergeet het moment niet meer dat het bootje met koningin Juliana arriveerde. Hoofddoekje om, gestoken in laarzen. De burgemeester vertelde van een arbeidersgezinnetje waarvan alle vijf de kinderen en de man waren verdronken nadat het dak van hun woninkje het had begeven. De vrouw spoelde aan bij de dijk. Levend. Waar is die vrouw, vroeg de koningin, die wil ik spreken. Onder vier ogen. Toen de vrouw was gehaald, vroeg de vorstin haar of ze met haar wilde praten. Niet als koningin, maar als moeder.”