Richard Goldstone: rechter te midden van de politiek
Rechter Richard Goldstone (74) gebruikt nogal eens het woord ”absoluut.” Maar de jurist is in werkelijkheid de gematigdheid zelve. Als absolutist had hij in de zware stormen nooit overeind kunnen blijven.
In het kleine kamertje van de Centraal-Europese Universiteit in Boedapest klinkt de Nederlandse radio. Goldstone luistert via internet naar Classic FM. „Ik doe dat al jaren.”
Als gasthoogleraar doceert hij een paar weken internationaal strafrecht in Hongarije. Daarin was hij pionier als eerste hoofdaanklager van het Joegoslavië- en Rwandatribunaal. „De studenten willen de verhalen van binnenuit horen”, zegt hij glimlachend.
Hij gaat voor naar een koffierestaurant in een winkelcentrum. Tussen de hoge gebouwen valt op hoe klein van postuur hij is. Onder rechtsgeleerden geldt hij echter als een grootheid van wereldfaam.
Hij groeide op in een Engelssprekende omgeving in Zuid-Afrika, maar pikte het Afrikaans om hem heen ook op. Voldoende om tijdens de twee jaar bij het Joegoslaviëtribunaal in Den Haag een Nederlandse krant te kunnen lezen.
Engels en Afrikaans – die verhouding blijft spannend. Dat was zeker zo toen Goldstone voorzitter was van de studentendebatclub aan de universiteit van Witwatersrand. „Met die club bezochten wij Potchefstroom. De debatvoorzitter van de universiteit daar was F. W. de Klerk, de latere president. Dat was onze eerste ontmoeting, halverwege de jaren vijftig.”
Het zal me het debat wel geweest zijn. ‘Wits’ was liberaal en Engels, ‘Potch’ was conservatief en Afrikaans. De studenten daar stonden voluit achter de apartheidsgedachte. „Fanatieker dan de docenten. Mogelijk omdat ze geen zwarte studenten kenden. Ze leefden in een volkomen blanke omgeving. Op ‘Wits’ waren wij vertrouwd met zwarten om ons heen.”
Toch realiseerde Goldstone zich pas in zijn tienerjaren dat de wereld niet puur blank was. „Mijn ouders waren liberaal, maar niet activistisch. We hadden nooit zwarten op visite. Heel lang kende ik zwarten dus alleen als bedienden bij een benzinepomp en zo.”
Engelssprekende blanken wekken soms de indruk dat zij minder discrimineerden dan de Afrikaners. Terecht?
„Absoluut niet. Eerder omgekeerd. Afrikaners waren paternalistisch tegenover de zwarten en dus zorgzaam, Engelsen waren afwijzend en racistisch.”
U groeide in Johannesburg op in een Joodse familie. Was er ook antisemitisme in Zuid-Afrika?
„Nee. In het apartheidsdenken ging het alleen om de zwarten. De eerste keer dat ik met antisemitisme te maken kreeg, was begin jaren 90, toen de commisie-Goldstone de extreem rechtse Eugène Terre’Blanche dagvaardde omdat hij niet voor ons wilde getuigen. Zijn aanhangers stonden bij de rechtbank met een spandoek: ”Who is Goldstone?” met als antwoord: ”He is the king of the Jews”. Een goedkoop verhaal.”
Als rechter was u onderdeel van het apartheidssysteem. Gaf dat dilemma’s?
„Ja. Na mijn studie kreeg ik een aanbod van een Amerikaanse universiteit. Sommige studiegenoten emigreerden. Ik besloot echter te blijven.
Als advocaat was mijn enige bijdrage aan de staat de inkomstenbelasting. Toen ik in 1980 rechter kon worden, was dat moreel gezien een moeilijke beslissing. Maar evengoed ook financieel. Als commercieel advocaat verdiende ik zeker drie keer zo veel. Ook was de stap om rechter te worden eenrichtingsverkeer. Er zou nooit meer een weg terug naar de advocatuur zijn.”
Ooit spijt gehad?
„Integendeel. Het was een positieve verandering. Ik kreeg ook meer tijd voor ons gezin. Als advocaat was ik zeven dagen lang achttien uur per dag bezig met het werk.
In die tijd begonnen zwarten gerechtshoven vaker te gebruiken om de ongelijkheid te bestrijden. Ik wilde hen helpen de mazen in de apartheidswetten te vinden.”
Wat ziet u als uw belangrijkste bijdrage?
„Eigenlijk het onderzoek naar politiek geweld met de commissie-Goldstone. Maar ook in gewone zaken zetten we kleine stapjes door rigide wetten af te zwakken.
In 1982 deed ik uitspraak in een zaak over zwarten die in blank gebied woonden. Door het vonnis kon de groepsgebiedenwet rond grote steden als Kaapstad en Johannesburg eigenlijk niet meer worden toegepast. Dat was een grote overwinning.”
Maar deze wet was een van de pilaren van de apartheid. Kon die dan op meer manieren worden uitgelegd?
„De apartheidswetten waren bijzonder vaag. Het ging erom dat een rechter zwarte mensen „kán uitzetten” uit een blank woongebied. Dus niet: „moet.” Toen de wet in de jaren vijftig werd opgesteld, was het waarschijnlijk nog vanzelfsprekend dat een rechter dat ook deed.
Toen mijn oog daarop viel, was duidelijk dat ik die ruimte moest gebruiken. Ik zei erbij dat het parlement nooit kon hebben bedoeld dat mensen op straat werden gezet.” Goldstone grinnikt: „Eerlijk gezegd was ik van die bedoeling niet zo zeker.
Het parlement had wel een nieuwe beslissing kunnen nemen om mijn uitspraak te vernietigen. Maar dat deed het niet. Toen later een parlementslid president Botha vroeg iets te doen aan zwarten in blanke woongebieden, antwoordde hij: „Dat is de schuld van rechter Goldstone.” Maar hij had daar wel iets tegen kunnen doen.
Voor mij gaf dat aan dat president Botha zelf de apartheid wilde hervormen. Hij maakte het ook mogelijk dat rechters gevangenen konden bezoeken. Daar heb ik veel gebruik van gemaakt.”
Konden uw collega’s zulke beslissingen waarderen?
„Toch wel. Ook rechters die meer op de lijn van de apartheid zaten, steunden mijn argumenten. Rechters krijgen vaak te veel eer. Prijs de advocaten die de overwegingen aanreiken. Het is heel belangrijk dat advocaten de juiste pleidooien houden.”
Had de regering bij uw benoeming niet door wat voor vlees zij in de kuip had?
„Zeker wel. In de late jaren zeventig wilde Zuid-Afrika echter pronken met een onafhankelijke rechterlijke macht. Om dat waar te maken, moest men rechters benoemen die niet op voorhand de regering steunden.”
Als rechter moet je een norm hebben voor wat recht is. Wat is die voor u?
„Dat is de morele erfenis die ik heb meegekregen. In elk vonnis zit wel een ethisch aspect. Ik koerste op een sterk geloof in gelijkheid en waardigheid. Al vanaf mijn jonge dagen kon ik niet leven met die afschuwelijke discriminatie.”
Hield uw Joodse opvoeding ook een religieus element in?
„Nee. Mijn ouders waren wel lid van de synagoge. Dat ben ik nog steeds. We volgden ook bepaalde riten, zoals ons gezin dat nog doet. Ik heb als tiener wel een tijd gehad dat ik wat actiever was, maar daarna is dat weer verdwenen.”
Hoe stond u tegenover het geweld in de strijd tegen apartheid?
„Ik begreep dat. Ik zag dat geweld tegen de staat –en nooit tegen burgers– de enige weg van verzet was. Niet dat ik geen twijfels had, maar ik had er sympathie voor. Ik had graag eens een debat gehoord tussen Nelson Mandela en Martin Luther King.”
Maar geweld loopt vroeg of laat uit de hand en raakt burgers.
„Zo is het ook gegaan. Toch had het ANC als beleid alleen geweld tegen de staat te gebruiken. Alleen hierom kreeg Mandela niet de doodstraf.”
Is Zuid-Afrika vandaag een eenpartijstaat onder het ANC?
„Nee. Het ANC is in vrije verkiezingen de grootste geworden. We zijn geen communistische staat.
Wel zou meer macht voor de oppositie in het belang van de democratie zijn. Het ANC is vanouds de paraplu voor het verzet, maar dat is er nu niet meer. Het lijkt me goed ooit een Arbeiderspartij te hebben.”
U stelde vooraf dat u niet wilde praten over uw VN-rapport over de Gazaoorlog. Waarom niet?
„Daar zeg ik geen woord over.”
Is het omdat u daarop hevige, vaak persoonlijke, kritiek hebt gehad?
„Nou, daar praat ik dus gewoon niet over.”
Het Joegoslaviëtribunaal is vorige week begonnen aan zaak nummer 161, het laatste proces. Hoe voelt dat voor u?
„Ik ben daar best trots op. Toen ik in 1996 na twee jaar vertrok, was ik bang dat het bij één arrestant zou blijven. Het is uitzonderlijk dat alle aangeklaagden zijn gepakt. Het tribunaal is niet volmaakt, maar wel heel succesvol geweest. Zonder dit succes zou het Internationaal Strafhof (ICC) niet kunnen werken.”
Maar dat moet zich nog bewijzen.
„Absoluut. Maar elke oorlogsmisdadiger weet dat het ICC er is en zal zich nog eens extra bedenken. Voor 1993 konden we grote oorlogsmisdrijven nauwelijks aanpakken. Die straffeloosheid is verdwenen.”
Was het optimisme over het internationaal recht in de jaren negentig niet te groot?
„De verwachtingen waren absoluut veel te hoog. Maar dat maakt zo’n hof niet zinloos. Over tien jaar is het ICC waarschijnlijk nog het enige internationale hof. De speciale hoven voor Sierra Leone, Cambodja en Libanon hebben dan hun werk afgerond. Niemand zal nog investeren in een ander hof dan het ICC.”
Kon u als aanklager wel onafhankelijk zijn, gezien de politieke invloed op internationale hoven?
„Jawel hoor. Internationale tribunalen hebben inderdaad altijd te maken met politiek. Bij nationaal recht is dat alleen af en toe het geval. Politici zetten het hof op. Maar aanklagers en rechters zijn daarmee niet partijdig.
Tegen studenten zeg ik: Zorg dat je de politiek begrijpt. Wie alleen juridisch kijkt, slaagt moeilijk in het internationaal recht.”
Wat was uw belangrijkste bijdrage aan het Joegoslaviëtribunaal?
„Dat we de zaak op de rit kregen. Toen ik kwam, stond alles op instorten. De media schreven dat het hof gedoemd was te mislukken. Bovendien waren de Verenigde Naties zo goed als failliet.
De topmensen die ik nodig had, waren in eigen land niet werkloos. Maar dat waren voor 99 procent mannen. Vervolgens moesten we ons weer inspannen vrouwen aan te stellen. Dat kostte allemaal tijd en geld.
Daarbij kwam het gewone opsporings- en onderzoekswerk in Joegoslavië. Voor het eerst in de geschiedenis kreeg de Amerikaanse inlichtingendienst de vraag bewijsmateriaal af te staan. Alles wat we deden, was totaal nieuw en tijdrovend.
Toen ik werd benoemd, realiseerde ik me niet dat ik voor 50 procent diplomaat werd. Het was heel moeilijk regeringen mee te krijgen. Nederland was trouwens een positieve uitzondering.”
U hebt een indrukwekkende lijst aan prijzen en eredoctoraten. Vervult u dat met trots?
„Natuurlijk, ik voel me er zeker niet ziek bij. Tegelijk geven universiteiten eredoctoraten vooral om zichzelf te eren. Dat weet ik omdat ik voor de universiteit van Witwatersrand zelf voorzitter ben geweest van de commissie die eredoctoraten toekende.
Het is onbeleefd zo’n eredoctoraat te weigeren. Je wordt er vooraf niet over geconsulteerd, maar vindt gewoon een brief bij de post.
Universiteiten geven doctoraten natuurlijk aan mensen die dezelfde doelstellingen nastreven als zij. Daarmee is het ook wel iets wederzijds.”
Levensloop Richard J. Goldstone
Richard Joseph Goldstone werd 74 jaar geleden geboren (26 oktober 1938) in Zuid-Afrika. Tussen 1962 en 1980 werkte hij als advocaat. Daarna werd hij rechter.
Van 1991 tot 1994 onderzocht de commissie-Goldstone het politieke geweld. Daarna was hij de eerste hoofdaanklager van het Joegoslavië- en Rwandatribunaal. Hij keerde terug als rechter van het constitutionele hof in Zuid-Afrika.
In 2009 deed hij op verzoek van de VN onderzoek naar de oorlogsmisdrijven tijdens de Gazaoorlog in 2008. Het rapport –waar hij later weer op terugkwam– leverde hem veel kritiek op.
Goldstone is getrouwd en heeft twee dochters.