Kerk in Nood: Vervolging christenen het zwaarst
DEN BOSCH – Christenen hebben wereldwijd van alle aanhangers van godsdiensten het meest te lijden van discriminatie en vervolging omwille van het geloof. Tot deze conclusie komt de rooms-katholieke stichting Kerk in Nood in haar rapport ”Religious Freedom”, dat woensdag verscheen.
De publicatie maakt de balans op van godsdienstvrijheid in 196 landen. De lijvige studie beschrijft de situatie van alle religieuze groepen die in de beschreven landen aanwezig zijn.
Als positieve ontwikkeling signaleert het rapport dat enkele landen zich meer bewust zijn geworden van het recht op vrijheid van godsdienst. Dit blijkt onder andere uit krachtige oproepen van regeringen en parlementen van verschillende Europese staten en uit resoluties van het Europese Parlement over de vrijheid van godsdienst.
De studie geeft tegelijkertijd aan dat de situatie moeilijk is in landen waar een staatsgodsdienst in de wet is vastgelegd, zoals Saudi-Arabië, Pakistan en een aantal deelstaten van Nigeria.
Het rapport toont aan dat het grondrecht op een vrije keuze van godsdienst en het openbaar uitkomen voor het geloof nog steeds wereldwijd wordt bedreigd. Een voorbeeld hiervan is de toenemende druk door blasfemiewetten in Pakistan.
In sommige westerse landen worden steeds vaker pogingen gedaan „een vorm van secularisme door te voeren die de religie uitsluit van het openbare forum”, aldus Peter Sefton-Williams, voorzitter van het redactiecomité. „Dit geldt bijvoorbeeld voor Spanje, het Verenigd Koninkrijk en Nederland. Deze ontwikkelingen kunnen geen godsdienstvervolging worden genoemd, maar toch vertegenwoordigen zij een verontrustende tendens.”
Over de gevolgen van de Arabische lente kan Sefton-Williams weinig zeggen, „maar de voortekenen zijn niet bemoedigend.”
De stichting deed onderzoek naar godsdienstvrijheid op basis van verschillende criteria, legt de medewerker van Kerk in Nood uit. „Bijvoorbeeld het recht om je te bekeren; het recht om gebedshuizen te bouwen; het recht om te missioneren en het recht om je eigen kinderen godsdienstonderricht te geven.”