Commentaar: Eindelijk vrede in Colombia
Of de Colombiaanse president Santos echt vrede wil met de marxistische rebellen, weten we niet. We weten wel dat hij erover wil praten. Dat is al een hele stap.
Zijn voorganger, president Uribe, wilde niet onderhandelen met de FARC. Met terroristen onderhandel je niet, zo redeneerde hij. Onderhandelen veronderstelt dat je gelijke partners bent, en dat ben je niet met drugsboeven.
Dat is een begrijpelijk en principieel standpunt. Uribes regeerperiode viel grotendeels samen met die van de Amerikaanse president George W. Bush, waarin de strijd tegen het terrorisme boven aan de agenda stond. In die tijd ging het om het zo hard mogelijk bestrijden van terrorisme. En het moet gezegd: weinig leiders in Colombia hebben zo veel vooruitgang geboekt in de strijd tegen de FARC als hij.
Maar president Santos weet dat er meer moet gebeuren om vrede te krijgen. In veel regio’s van het land is de grootste spanning inmiddels verdwenen, maar er zijn genoeg (afgelegen) streken waar mensen nog in angst leven. In angst voor de revolutionairen, die de armen zogenaamd van hun onderdrukkers willen bevrijden maar intussen zelf dood en verderf zaaien.
Santos is misschien dus minder principieel, maar wel praktisch. Hij denkt dat dit het moment is om met de communisten om de tafel te gaan. Hij hoopt via deze weg van het geweld af te komen.
Er is alle reden om stappen te zetten. Volgens sommige berekeningen heeft het gewapende conflict –waaraan veel meer bendes meededen dan alleen de FARC– vanaf de jaren zestig al zo’n 250.000 doden gekost. Dat is meer dan vele natuurrampen bij elkaar. Miljoenen mensen zijn nog altijd ontheemd. Het zou geweldig zijn als de gesprekken –die morgen moeten beginnen– iets kunnen betekenen om weer een normaal land te worden.
Toch zullen ook onderhandelingen niet alles oplossen. Het land heeft met het conflict leren omgaan. In afgelegen berggebieden leven hele volksstammen van de cocateelt. Het feit dat de Amerikaanse regeringen veel in Colombia hebben geïnvesteerd, was niet alleen maar naastenliefde. Washington besefte dat Colombia een belangrijke schakel in de internationale drugshandel was.
Wil Santos het land echt helpen, dan moeten de cocaboeren andere inkomsten krijgen. Dat zal lang duren.
Bovendien vraagt het van de staat zichtbaar te zijn in streken waar men vroeger weinig van leger en politie hoorde. Zeker tot de komst van president Uribe hadden terreurbewegingen zoals de FARC in sommige regio’s vrij spel. Dat kan dus niet meer.
Ook in de internationale beeldvorming heeft hij nog voldoende werk. In Europa hebben de Zuid-Amerikaanse rebellen vaak een stoer en positief imago. Veel afbeeldingen van de Cubaanse strijder Che Guevara bewijzen dat. Terecht hekelt prof. Beatrice de Graaf de „verkeerde aandacht” voor de Nederlandse FARC-vrouw Tanja Nijmeijer, die geen padvinder is, maar „bloed aan haar handen” heeft.
Santos heeft de komende maanden dus voldoende werk. Maar de zaak van vrede in Colombia is dat zeker waard.