Onderwijzer in hart en nieren
Hij is 68 jaar, maar kan het lesgeven nog steeds niet laten. De rode pen en het potlood in de vestjeszak van meester A. L. Troost verraden de onderwijzer in hart en nieren. Nu werkt hij onder jonge asielzoekers. „Dat is fantastisch. Ik heb het nog nooit zo mooi gehad als nu.”
De animo om het onderwijs in te gaan daalt, zo blijkt uit recent onderzoek. „Dat begrijp ik best”, zegt Troost. „Veel leraren willen de leerlingen iets leren, maar vervolgens blijken die daar helemaal geen zin in te hebben. Ze gaan zitten pesten. Positief omgaan met die jongens, dat werkt het beste, is mijn ervaring. En dan is dit een prachtig beroep.”
Toen meester Troost met de VUT ging, begon hij zijn huis te schilderen. Toen het huis in de verf stond, dacht hij: Tja, wat nu? Hij meldde zich als vrijwilliger bij stichting Valentijn in Nunspeet, die alleenstaande minderjarige asielzoekers (ama’s) opvangt. „Ik kon daar direct voor de klas. En ik loop er nog steeds, als oudste onderwijzer.”
Bij het opvangcentrum zijn noodlokalen geplaatst, waar de jonge asielzoekers in tien groepen les krijgen. Troost wordt bijna dagelijks ingeschakeld als invaller. Hij ontwikkelde zelfs een eigen methode voor het aanleren van de Nederlandse taal. Een Irakese jongen maakte de tekeningen erbij.
In de vijf jaar dat Troost zich nu voor Valentijn inzet, zag hij tal van collega’s komen en gaan. „Ze houden het niet vol. En deze man loopt er nog steeds rond.” Hij zegt het zonder trots. „Toen ik pas onderwijzer was, wees ik de kinderen voortdurend op wat ze verkeerd deden. Na een paar maanden dacht ik: Dat doe jij fout. Voortaan wees ik de goede, de mooie dingen aan. Je onderwijs wordt er veel positiever van.”
Dat onderwijzer een prachtig beroep is, besefte Troost niet toen hij in Krabbendijke in de auto zat te wachten, terwijl zijn moeder binnen zat te overleggen met P. Kuijt, destijds hoofd van kweekschool De Driestar. Troost voerde op school niets uit en was twee keer in dezelfde klas blijven zitten. Zijn moeder, ten einde raad, nam hem mee naar Krabbendijke, waar toen De Driestar was gevestigd. Opeens verscheen Kuijt in de deuropening. „Hij wenkte. Ik de auto uit. Ik heb met je moeder afgesproken dat je op de vooropleiding komt; vind je dat goed? zei hij. Ik zei maar ja, want ik wist helemaal niet wat dat was. Het bleek de onderwijzersopleiding te zijn. Dit vak was dus niet echt een bewuste keuze van me.”
Tijdens het examenjaar kreeg hij het verzoek om onderwijzer in Rotterdam-West te worden. „Ik dacht: Ik haal het toch niet. Dus ik zei maar ja. Maar ik slaagde wel, dus moest ik naar Rotterdam. Met collega M. Kanis, de latere schrijver, versleet ik in drie jaar tijd zeven kosthuizen. Wat een ellende; soms kregen we bijna niets te eten.”
Op school had Troost ook een moeilijke start. „Bij de eerste gymles sprongen de kinderen overal op en af en niemand luisterde naar mijn fluitje en m’n gegil. Ik pakte een knuppel en begon daarmee te zwaaien. De kinderen dachten: Die wordt gek. Opeens stonden ze allemaal in de rij. Ik heb ze op hun tabberd gegeven en nooit meer last van ordeproblemen gehad.”
Troost organiseerde met een collega een tentvakantie voor de stadskinderen. Tijdens een excursie naar een vlasfabriek liep hij naar de loge van de portier en kon ineens niets meer zeggen. „Ze keken me raar aan natuurlijk. Het was gauw weer over. Na de vakantie had ik het weer, toen ik ’s morgens een keer eindigde. Ik moest alleen nog „Amen” zeggen, maar dat ging niet.
In de middagpauze ben ik naar de dokter gegaan. Die stuurde me onmiddellijk naar het ziekenhuis, met een gesloten envelop. In de tram heb ik die stiekem opengemaakt en ik las: „Pat. reageert normaal. Ik vermoed een tumor.” Dat pat. voor patiënt stond, wist ik niet, en wat een tumor was, ook niet. Ze hebben m’n hoofd opengemaakt en er geronnen bloed ter grootte van een kippenei uitgehaald. Ik heb er zes weken gelegen en moest opnieuw leren praten. De arts wilde me laten afkeuren, maar door bemiddeling van m’n vriendin mocht ik toch weer halve dagen voor de klas. Na een paar weken zei ik: Ik begin weer volledig hoor.”
Na drie jaar Rotterdam volgde zeven jaar Hendrik-Ido-Ambacht, waar Troost ook een avondhandelsschool leidde. Daarna volgde dertig jaar Elspeet en inmiddels is hij vijf jaar actief voor jonge asielzoekers. „Ik ben in de oorlog zelf vluchteling geweest, daarom vind ik het mooi om die kinderen een beetje te helpen. En ik kan na 46 jaar het lesgeven nog steeds niet laten.”