Misbruik in jeugdzorg komt voor ondanks protocollen
Na de presentatie van het eindrapport van de commissie-Samson over seksueel misbruik in de jeugdzorg, maandag, zal de discussie over het aanscherpen van veiligheidsmaatregelen opnieuw oplaaien. „De praktijk zal blijven uitwijzen dat het gewoon heel ingewikkeld is.”
Uitermate pijnlijk; anders zijn de cijfers over seksueel misbruik in de jeugdzorg die de commissie-Samson maandag presenteert niet te noemen voor de sector. Behalve dat spreken ze duidelijke taal. Bijna 19 procent van de jongeren in de jeugdzorg gaf in 2010 aan slachtoffer te zijn geweest van seksueel misbruik met lichamelijk contact, blijkt uit deelonderzoek dat de commissie liet uitvoeren door de Leidse wetenschappers Alink, Euser en Tharner. Dat is twee keer zo veel als onder de algemene bevolking. In instellingen ligt het slachtofferschap op 23 procent, in de pleegzorg op 9 procent.
Het aantal gevallen van seksueel misbruik in hun organisatie dat medewerkers van jeugd- en pleegzorginstellingen in het onderzoek rapporteerden, is ten opzichte van het aantal vergelijkbare meldingen dat betrekking heeft op de algemene bevolking vier keer zo hoog.
Een aanzienlijk deel van de circa 700 meldingen die bij het meldpunt van de commissie binnenkwamen, betreft ernstige vormen van misbruik, analyseert de commissie zelf in diverse tussenrapportages. „In de helft van de gevallen houdt het meer dan drie jaar aan.” Nog een constatering: „Als kinderen rapporteerden wat hen overkwam, is er in twee derde van de gevallen niets gedaan met de signalen van het kind. Dat is niet wezenlijk verbeterd in de loop der jaren. Klachten en meldingen kwamen vaak niet terecht waar ze terecht hadden moeten komen.”
Schuldvraag
In Binnenlands Bestuur, het blad van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, laaide al in het meinummer de discussie over de schuldvraag op. „Wij hebben bestuurders aangespoord om het niet bij protocollen te laten, maar preventief actie te ondernemen om seksueel misbruik in jeugdzorginstellingen te voorkomen”, stelde woordvoerster Speelman van de Inspectie Jeugdzorg. Ze verwees naar het inspectierapport ”Ruimte en grenzen rond seksualiteit” uit 2008, waarin de toezichthouder op eigen initiatief het beleid van 52 grote jeugdzorginstellingen op het gebied van seksualiteit onderzoekt en vanwege diverse tekortkomingen her en der bekritiseert.
„Als zou blijken dat recht onder mijn neus kinderen ernstig zouden zijn misbruikt, zou ik aftreden”, reageerde de Flevolandse provinciebestuurder Witteman, binnen de koepelorganisatie van provincies IPO verantwoordelijk voor de portefeuille jeugdzorg. „Wij hebben in 2008 geen directe aanbevelingen van de inspectie gekregen, laat staan naast ons neergelegd. Op meldingen of onderzoeksrapporten hebben provincies keer op keer gereageerd met nog strengere protocollen of andere maatregelen.”
Dichtgetimmerd
Keer op keer strengere protocollen; treffender kon Witteman niet verwoorden hoe de verbeterwoede de jeugdzorg de afgelopen jaren in zijn greep kreeg. „Vooral sinds de komst van het speciale programmaministerie voor Jeugd en Gezin in 2007 is er enorm veel gebeurd”, zegt prof. mr. drs. M. R. Bruning, hoogleraar jeugdrecht aan de Universiteit Leiden. „De regels rond het melden van incidenten en calamiteiten in de jeugdzorg zijn aangescherpt, er zijn meldcodes gekomen voor jeugdzorgmedewerkers over hoe om te gaan met vermoedens van misbruik in probleemgezinnen, de screening van pleegzorgouders is verbeterd, steeds meer instellingen vragen van sollicitanten een verklaring van goed gedrag. En niet te vergeten: er zit voor alle jeugdzorgmedewerkers een verplichte inschrijving in het beroepsregister aan te komen. Daarmee raken ze onderworpen aan een eigen tuchtrecht; net zoals artsen en medisch-specialisten. Qua veiligheid is het stelsel op papier helemaal dichtgetimmerd.”
Bruning juicht de aanscherpingen toe. „Dat niet elk pleeggezin of elke medewerker in de jeugdzorg goede bedoelingen heeft met kinderen hebben we, ook in Nederland, lange tijd niet willen zien. Decennialang heerste de gedachte dat je ook in de jeugdzorg de regie bij de ouders en pleegouders moest laten. Artsen en jeugdzorgwerkers konden adviseren, signaleren en registreren, maar er moest heel wat gepasseerd zijn voor je de stap naar actief ingrijpen kon zetten. Die tijd is voorbij.”
Naïeve sector
Maar aanscherpingen of niet; welk beeld van de jeugdzorg na de onderzoekspresentatie zal overheersen, laat zich raden: dat van een naïeve sector, die veel te lang is uitgegaan van de goede bedoelingen van alle spelers in het veld. „Zowel de discussie over de schuldvraag als die over het verder aanscherpen van veiligheidsmaatregelen zal opnieuw oplaaien”, verwacht ook Bruning. „Op zich begrijpelijk, want we moeten onder ogen zien dat we er nog niet zijn.”
Nog meer strenge maatregelen kunnen echter averechts uitwerken, waarschuwt de hoogleraar. „Voor een deel zien we dat nu al in de praktijk.” Bruning verwijst naar het recente debacle rond de particuliere pleegopvang Stichting Kind in het Brabantse Mill en Langenboom. De pleegouders die de stichting runden, werden in april vorig jaar veroordeeld; de man omdat hij in de jaren 2003 tot 2007 ontucht pleegde met een kind, de (zwakbegaafde) vrouw omdat ze er in de periode 2007 tot en met 2009 drie fysiek mishandelde. De 77 pleegkinderen die de stichting in ruim 10 jaar tijd opving, waren blootgesteld aan enorme risico’s.
Toen vanaf 2002 de eerste alarmsignalen doorkwamen, besloot de ene na de andere jeugdzorginstelling die een of enkele kinderen bij de stichting had geplaatst hen daar keurig volgens de regels snel weg te halen. Bruning: „Maar de kramp om aan alle formaliteiten te voldoen, was zo groot dat het daar ook bij bleef. Geen directeur vroeg zich af welke organisatie behalve de zijne misschien nog meer met de stichting in zee was gegaan en dus gewaarschuwd moest worden. De nieuwe aanmeldingen bleven dus binnenkomen. Het duurde jaren voordat alle kinderen daar waren weggehaald.”
Alert
Dat jeugdzorgmedewerkers soms onbewust nalaten nét iets doortastender te zijn dan ze strikt genomen zouden moeten, komt vaker voor, zegt Bruning. „Het speelt ook als de Raad voor de Kinderbescherming, na een alarmmelding over een gezin door Bureau Jeugdzorg, nog bezig is met een onderzoek. Inmiddels is algemeen bekend dat kinderen juist in de periode waarin zo’n onderzoek nog loopt soms de ergste risico’s lopen. Toch komt het regelmatig voor dat het onderzoek nog niet klaar is, terwijl in de tussentijd noch Bureau Jeugdzorg noch de raad zich al daadwerkelijk bezighoudt met de bescherming van het kind. Kun je met een protocol afdwingen dat je ook in de tussentijd alert en actief moet blijven? Ik denk van niet; het is gewoon de professonaliteit van betrokkenen die daarvoor garant zou moeten staan.
Laatst sprak ik een leerkracht op een school, die zei: „Volgens onderzoek heeft een op de dertig leerlingen te maken met geweld in de thuissituatie. Maar ik sta nu al tien jaar voor de klas, zonder dat ik ooit een geval van kindermishandeling heb gezien.” Dan denk ik: Zo’n juf en zo’n school doen op papier misschien alles goed, hebben contact met de jeugdgezondheidszorg en de schoolarts, maar hoeveel signalen zouden ze in die tien jaar hebben gemist?
Met seksueel misbruik in de jeugdzorg is het niet anders. Jeugd- en pleegzorgwerkers in de dagelijkse praktijk anders naar de risico’s laten kijken; ik denk dat daar de grootste winst te behalen valt.”
Klimaat
Ook na ‘Samson’ zal de praktijk uitwijzen dat het voorkomen van seksueel misbruik in de jeugdzorg gewoon heel ingewikkeld is, zegt mr. C. van der Kooi, juridisch medewerker jeugdrecht bij kinderrechtenorganisatie Defence for Children. „Alles wat je in redelijkheid kunt eisen van pleegouders en jeugdzorginstellingen ligt inmiddels wel zo’n beetje vast. In wetten, richtlijnen en protocollen. Jeugdzorginstellingen moeten zorgen voor een klimaat waarin medewerkers vermoedens van seksueel misbruik door een collega veilig kunnen melden. Pleegzorgmedewerkers moeten zich ook voor de kinderen in een pleeggezin die toevallig niet hun cliënt zijn professioneel verantwoordelijk voelen. Dat vraagt allemaal niet zozeer om nieuwe richtlijnen, als wel om training, scholing, bijscholing en intervisie. Hopelijk dringt de commissie daar straks vooral op aan.”
Bruning: „En laten ze van elke richtlijn die er de laatste jaren is bij gekomen niet organisatie voor organisatie nagaan of hij is toegevoegd aan de interne gedragscode, maar of hij op de werkvloer is geland.”
Commissie-Samson
De commissie-Samson is ingesteld op 16 augustus 2010 door de ministeries van Justitie en Jeugd en Gezin en doet onderzoek naar seksueel misbruik van minderjarigen die tussen 1945 en 2010 onder verantwoordelijkheid van de overheid in de jeugdzorg (jeugdzorginstellingen én pleeggezinnen) zijn geplaatst. Ook de commissie-Deetman hield zich bezig met seksueel kindermisbruik, maar deze commissie werkte in opdracht van de Rooms-Katholieke Kerk en beperkte zich tot rooms-katholieke instellingen.
Roos
Roos Haase, voorzitter van de Stichting Slachtoffers Kindermisbruik Instellingen Pleeggezinnen (SKIP) en zelf pleegmoeder, kwam als twee uur jonge baby in een pleeggezin terecht. „Daarna begon het drama. De partners van mijn pleegmoeder vonden mij leuker dan haar. Nog steeds vraag ik me af hoe het mogelijk is geweest dat niemand heeft ingegrepen. Ook al riep ik om hulp, niemand heeft ooit gereageerd. Afgewezen worden door een vertrouwenspersoon, zoals de huisarts, voelt als een ontkenning van je bestaan. Zo is het vertrouwen in mensen bij mij verdwenen. Nooit is er naar mij geluisterd, nooit zijn mijn klachten gehoord” (bron: Zembla en Stichting SKIP).
Sylvia
Sylvia werd opgevangen door de vorig jaar veroordeelde Brabantse pleegouders van Stichting Kind. „De pleegvader was handtastelijk. Hij is bij mij een grens overgegaan. Ik heb ook gezien dat hij handtastelijk was bij andere kinderen. Ik zei dat hij moest ophouden. In die twee jaar dat ik hier heb gezeten, heb ik veel gehuild en opgeschreven, niet wetend wat ik er op dat moment verder mee moest doen” (bron: Zembla, 2011).
Merlijn
Merlijn werd thuis stelselmatig mishandeld door haar moeder. Na diverse uithuisplaatsingen kwam ze terecht in een opvang waar ze ’s nachts tussen dakloze jongeren en oudere mannen sliep. „Ik ben daar misbruikt door een oudere man die volop aan de coke was. Over dat misbruik heb ik gesproken met de directie. Mijn ouders waren erbij, maar ik mocht geen aangifte doen. Ik ging van donderdag tot zondag altijd uit, want ik was eigenlijk te bang om in de opvang te zijn” (bron: Stichting STUK).