Wonen in een Zeeuwse bunker
WESTKAPELLE – Wonen in een grijze, grauwe, betonnen kolos, midden in de duinen. Voor het grootste gedeelte ondergronds, met aan de voorkant alleen twee raampjes. Rika Westerbeke-Melse (86) bracht haar eerste vijf huwelijksjaren door in een bunker in Westkapelle.
In 1944 zetten de bevrijders Westkapelle onder water, door het bombarderen van de zeedijk tussen Domburg en Zoutelande. Van het zwaar getroffen dorp bleef geen huis meer heel. Dat leidde tot ongekende woningnood. Westkapellenaars, verknocht aan hun dorp, moesten naarstig op zoek naar alternatieve onderkomens.
De woningnood bleef jaren voortduren. Rika Melse trouwde in 1949 en trok met haar man Willem Westerbeke in een leegstaande bunker ten noorden van het dorp. Uiteindelijk bleef het echtpaar daar vijf jaar wonen.
Het verhaal van Westerbeke gaat niet per se over armoede. Maar het leven in een bunker was ook zeker geen keuze uit weelde, vertelt de Zeeuwse, inmiddels al bijna dertig jaar weduwe. „Maar het prettige van het wonen in de bunker was dat er geen kosten aan verbonden waren. Met wat binnenkwam konden we sparen voor het nieuwe huis.”
Maar ook dat duurde even. Uiteindelijk kreeg het echtpaar in 1953 een plek om in het kapotte Westkapelle een eigen huis te bouwen. Ze werden daarbij geholpen door een zogeheten bouwplicht, die recht gaf op subsidie voor woningbouw. „Die moest je kopen voor 400 gulden. Dat konden we doen vanwege een erfenis.”
Het wonen in een bunker had beperkingen, maar het leven was er draaglijk. De geboren en getogen Walcherse, nog steeds gehuld in de plaatselijke klederdracht, kijkt niet zonder plezier terug op het ongebonden leven midden in de vrije natuur. Op een van de foto’s die ze op de tafel in de woonkamer heeft uitgestald, staat een konijnenhok. „Rond de bunker liepen verder nog kippen, schapen en zelfs twee varkens. Deels voor de verkoop, deels om op te eten.”
Ook had Westerbeke in de duinen een eigen moestuin. „De groenten groeiden er super, ik heb nooit meer zulke grote bloemkolen gezien.”
Melk werd gekocht bij de buurman, die koeien had. Water werd er gehaald bij moeder in Aagtekerke, zo’n 7 kilometer verderop: „Op de brommer.”
Een bunker mag aan de buitenkant koud en kil ogen, de temperatuur was er zomer en winter doorgaans constant, rond de 12 graden. Dit omdat een groot deel onder de grond is gebouwd, ook de variant met de voorraampjes waarin het echtpaar woonde. Westerbeke: „Het was er nooit koud en nooit heet. Net als in een kelder: altijd dezelfde temperatuur.”
’s Winters kon het aardedonker zijn, zegt Westerbeke. De petroleumlamp bood uitkomst, en met opgroeiende kinderen was ook een zaklamp onmisbaar. „Vooral als je er ’s nachts heen moest omdat er eentje huilde. Je wilde ze natuurlijk niet helemaal wakker maken.”
Koken deed ze op een petroleumstel. „Dat duurde lang. Vlees braadde ik daarom ’s morgens.” En het leven zonder koelkast ging ook best: „Als we een varken slachtten, bakten we meteen al het vlees. In Keulse potten bleef het wel een halfjaar goed.”
Eindelijk konden ze na vijf jaar in het „’t nieuwe ’uus”, op het dorp. Bijna zestig jaar later woont Westerbeke er nog altijd. Het wonen in de duinen ligt nu ver achter haar, maar ze is nog steeds erg blij met haar huidige stekje. „Wonen in een bunker klinkt misschien nostalgisch, maar vijf jaar was wel erg lang. Wees maar blij dat je dat niet kent.”
Dit is de derde aflevering in een serie over arm en rijk, het thema van de Maand van de Geschiedenis. Zaterdag het laatste deel.