Vaticanum II: belangrijke wissel, maar hetzelfde spoor
Het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) was een bijzonder moment in de geschiedenis van de kerk van Rome. Het was een concilie dat ingrijpende hervormingen aankondigde, zoals de mis in de volkstaal. De kerkvergadering riep op tot studie van de Heilige Schrift en toonde een open houding naar de kerken buiten Rome. Een belangrijke wissel werd omgezet, maar de trein bleef op hetzelfde spoor.
Na een lange periode van voorbereiding werd het Tweede Vaticaans Concilie op 11 oktober 1962 –volgende week vijftig jaar geleden– door paus Johannes XXIII geopend, in aanwezigheid van 2500 bisschoppen en honderden deskundigen en waarnemers.
In de decennia voorafgaand aan Vaticanum II waren er in België, Duitsland en Frankrijk diverse vernieuwingsbewegingen ontstaan. Bekend was vooral de Franse ressourcementbeweging, die wilde ”herbronnen” (vertaling van ressourcement) met betrekking tot de Schrift en de kerkvaders. Hierbij waren theologen zoals Blondel, Congar, Chenu, De Lubac, Danielou en (in Duitsland) Von Balthasar betrokken. Deze vernieuwing was volgens hen noodzakelijk om een antwoord te geven op het opkomende atheïsme, secularisme en op moderne filosofieën.
Spraakmakend waren vanaf de jaren twintig de liturgische beweging, de Bijbelbeweging en de oecumenische beweging. De aanhangers van de liturgische beweging pleitten voor toegankelijker vieringen voor leken, zodat zij er bewuster en actiever aan zouden kunnen deelnemen. Tevens ontstond er in het interbellum groeiende aandacht voor de oecumene.
Het Tweede Vaticaans Concilie was in de eerste plaats een bisschoppenvergadering onder leiding van de paus, eerst Johannes XXIII, die na de eerste zittingsperiode in 1963 plotseling overleed, en later Paulus VI. Behalve de bisschoppen waren er honderden theologen naar het concilie afgevaardigd. Onder hen bevonden zich drie adviseurs van de Nederlandse bisschoppen: de dogmaticus Edward Schillebeeckx, de ecclesioloog Jan Groot en de kerkjurist Cas de Jong. Zo’n honderd waarnemers en gasten woonden namens de andere kerken het concilie bij, zoals de Nederlandse protestantse theologen G. C. Berkouwer en H. Berkhof, en vertegenwoordigers van de media, die geregeld persconferenties bijwoonden.
Volk van God onderweg
Het is de verdienste van Vaticanum II geweest dat het tegenover de juridische en organisatorische dimensie weer de mystieke en charismatische dimensie van de kerk voor het voetlicht heeft gehaald. De kerk heet nu het „volk van God onderweg”, zij het niet zonder de „hiërarchische gaven”, geworteld in het herderschap van de apostel Petrus, aldus het vastgestelde document over de kerk, ”Lumen gentium” (Licht van de volkeren). Het document stelt dat Christus na Zijn opstanding de kerk aan Petrus als herder heeft toevertrouwd. „Deze Kerk (…) bevindt zich in (”substit”) de Katholieke Kerk, die door de opvolger van Petrus en de met hem verenigde bisschoppen wordt bestuurd, hoewel er ook buiten haar schoot meerdere bestanddelen van heiliging en waarheid te vinden zijn die, als de eigen gaven van de Kerk van Christus, naar de katholieke eenheid heen stuwen.”
Deze zinsnede laat duidelijk de spanning tussen Rome en de andere kerken zien. Het concilie spreekt positief over belangrijke elementen of waarden die „buiten de zichtbare omheining van de Katholieke Kerk” voorkomen, zoals „het geschreven Woord van God, het leven van de genade, geloof, hoop en liefde, andere innerlijke gaven van de Heilige Geest en ook zichtbare elementen.”
Maar de „afgescheiden” kerken en gemeenschappen verheugen zich toch niet in het bezit van die eenheid waarvan de Heilige Schrift en „de eerbiedwaardige overlevering van de Kerk” getuigen. „Immers, alleen door de Katholieke Kerk van Christus, als het algemene heilsmiddel, kan men toegang hebben tot de gehele volheid van de heilsmiddelen.”
Paus
Aan de absolute macht van de paus werd niet getornd. Vaticanum II bleef op één lijn met Vaticanum I (1869/1870), waar het dogma van de onfeilbaarheid van de paus werd afgekondigd. De paus van Rome bezit over de kerk „juist krachtens zijn ambt als plaatsbekleder van Christus en herder over de gehele Kerk, de volledige, hoogste en universele macht, die hij steeds vrij kan uitoefenen.” De gelovigen moeten zich onderwerpen aan „het authentieke leergezag van de paus van Rome, ook wanneer deze niet ex cathedra spreekt, zo namelijk, dat zij zijn hoogste leergezag met eerbied erkennen en de door hem gedane uitspraken met oprechtheid aanvaarden, volgens de zin en de wil die hij te kennen geeft.”
Het concilie spreekt echter duidelijker en positiever dan voorheen over de Heilige Schrift, maar op dat punt komt het ook tot uitspraken die tot veel discussie leiden. Het stelt namelijk dat „onze gescheiden broeders” een liefdevolle eerbied voor de Schrift hebben „die aan cultus grenst.” Tijdens de vergadering had er een aanscherping van de tekst plaats. Eerst stond er dat de protestanten de waarheid in de Schrift ”vinden”, maar dat werd veranderd in ”zoeken”.
In aanmerking genomen dat er tijden zijn geweest dat de Bijbel het gewone volk werd onthouden, is het een verademing om te lezen dat de toegang tot de Heilige Schrift voor de christengelovigen „wijd” moet openstaan. Het concilie moedigt het lezen en het bestuderen van de Schrift aan, in de eerste plaats aan alle geestelijken, maar ook aan de gewone leden.
Voortdurend is er echter sprake van Schrift én traditie. De theologie steunt op „het geschreven woord van God, samen met de heilige overlevering, als op haar blijvende grondslag.” Vaticanum II blijkt uiteindelijk geen afstand te kunnen doen van de gelijkwaardigheid van Schrift en traditie. „Vandaar dat de Kerk haar zekerheid over al het geopenbaarde niet put door middel van de Schrift alleen. Daarom moeten beide, overlevering en Schrift, met gelijke toewijding, vroomheid en eerbied worden aanvaard en vereerd”, zo citeert het concilie een decreet van het Concilie van Trente (1545-1563).
Opvallend is hoe open het concilie staat tegenover andere religies. Dit blijkt onder meer uit de verklaring van de kerk ten opzichte van de niet-christelijke godsdiensten (”Nostra aetate”). „De Katholieke Kerk verwerpt niets van datgene wat in deze godsdiensten waar en heilig is.” De kerk kijkt ook met waardering naar de moslims, „die de ene God aanbidden, de levende en uit zichzelf bestaande, de barmhartige en almachtige, de Schepper van hemel en aarde, die gesproken heeft tot de mensen.” Hoewel zij Jezus niet als God erkennen, vereren zij Hem toch als profeet en eren zij „zijn maagdelijke moeder Maria.”
Bovendien verwachten zij de dag van het oordeel, „wanneer God alle mensen doet verrijzen en zal vergelden. Daarom houden zij het zedelijk leven hoog en eren God vooral door gebed, aalmoezen en vasten.” Rome lijkt zuiniger en terughoudender te zijn in zijn oordeel over de protestanten dan over de niet-christelijke godsdiensten.
Leken
Er is dankzij Vaticanum II ook meer ruimte gekomen voor de inbreng van de christengelovigen of leken in de kerk. Zij behoren door de doop tot het ”volk van God” en delen in het priesterlijk, profetisch en koninklijk ambt van Christus. Het algemeen priesterschap van de gelovigen en „het ambtelijk of hiërarchisch priesterschap” zijn „uiteraard en niet alleen naar rangorde van elkaar verschillend”, toch zijn ze op elkaar aangewezen.
Het „geheiligde Godsvolk” heeft „charismatische gaven.” Maar wél onder leiding van het leergezag (”sacri magisterium”), zo voegt het concilie er veelbetekenend aan toe. Onder de leiding van het leergezag, „dat het met getrouwheid opvolgt”, aanvaardt het volk van God geen mensenwoord, maar het Woord van God. Kortom, de hiërarchie blijft een prominente plaats innemen.
Ontwikkeling
Het is een onmiskenbaar feit dat de Rooms-Katholieke Kerk dankzij Vaticanum II naar vernieuwing streefde. Dat ging echter niet zonder tegenspraak. Na het concilie verscherpte de polarisatie. De door de Franse aartsbisschop Marcel Lefebvre opgerichte Broederschap Sint Pius erkende geen enkele rooms-katholieke priesterwijding meer van na 1965. Tegenover het vooruitstrevende blad Concilium, dat in 1965 door Hans Küng en Edward Schillebeeckx werd opgericht, lanceerden Joseph Ratzinger en Hans Urs von Balthasar (voor het concilie behorend tot de theologische avant-garde) het meer conservatieve blad Communio. Onder paus Johannes Paulus II (1978-2005) ging de ontwikkeling in de richting naar een nog sterkere positie van de bisschop van Rome.
Is Vaticanum II een vernieuwingsconcilie geweest dat opening geboden heeft voor de protestantse kerken? Volgens Benedictus XVI, de huidige paus, is de kerk voor en na het concilie de ene, heilige, katholieke en apostolische kerk. Er is een continuïteit met betrekking tot de fundamentele principes van de kerk, maar een discontinuïteit met betrekking tot tijd- en cultuurgebonden vormen en standpunten. „Juist in het samenspel van continuïteit en discontinuïteit, die zich echter op verschillende niveaus afspelen, ligt de natuur van de ware hervorming”, aldus de paus.
Tot een ware hervorming is het niet gekomen als we enkele kernnoties van de 16e-eeuwse Reformatie vergelijken met de conciliedocumenten. Maar we kunnen niet meer over Rome blijven spreken alsof er sinds de zestiende eeuw niets meer is gebeurd. Wie nog in stereotypen spreekt over het oude Rome, heeft weinig in te brengen in een constructief debat. Alleen hebben de veranderingen de richting van de roomse kerk niet fundamenteel gewijzigd. Er is wel een wissel om gezet, maar de kerk bleef op hetzelfde spoor.
Dit is het eerste deel van een drieluik over het Tweede Vaticaans Concilie, dat vijftig jaar geleden begon. Volgende week maandag deel 2.
Revolutie in Noordwijkerhout
Geruchtmakend was het pastoraal concilie van Noordwijkerhout (1966-1970), het antwoord van Nederland op het Tweede Vaticaans Concilie en de ontwikkelingen daarna. Met name de beleidsvoorstellen met betrekking tot de opheffing van het verbod op vrouwen met kerkelijke taken en de opheffing van het celibaat als voorwaarde voor de ambtsbediening werden door Rome met argusogen bekeken. Nederlandse bisschoppen reageerden terughoudend op de bepaling van de encycliek ”Humanae vitae” over kunstmatige geboorteregeling uit 1968, waarin elke vorm van kunstmatige geboorteregeling werd afgewezen. Zij wezen op de onmisbaarheid van het persoonlijke geweten in deze kwestie.
Ook verschilde Rome met de Nederlandse bisschoppen van mening over de catechese. In Rome was men van oordeel dat zij veel krachtiger moesten vasthouden aan de eis dat de geloofswaarheden in hun exacte formuleringen werden doorgegeven. Gebeurde dat niet, dan werd het geloof uitgehold. En dat gebeurde volgens Rome precies met de Nieuwe Katechismus (1966), een initiatief van de Nederlandse bisschoppen.
Rome reageerde in 1970 op deze ontwikkelingen met orthodoxe bisschopsbenoemingen in Nederland: Ad Simonis in Rotterdam en Jo Gijssen in Roermond. Als onderdeel van de restauratieve strategie had in Rome in 1980 de bijzondere synode van de Nederlandse bisschoppen plaats, waar de Nederlandse bisschoppen op het matje moesten komen. Er werd een besluitenlijst gepubliceerd die de nadruk legde op de sacrale inhoud van het katholieke geloof als leer en de exclusieve verantwoordelijkheid van de bisschoppen om dat geloof onverkort voor te houden overeenkomstig de richtlijnen van de paus en de Romeinse curie.
Rome vond dat het experiment in Nederland leidde tot een beleid waarin de bisschoppen hun verantwoordelijkheid gingen delen met priesters, religieuzen en leken. Dit was een totaal nieuwe ontwikkeling in de kerk. De verdeeldheid bleef voortleven, zoals bleek in de oprichting van de Mariënburgvereniging als belichaming van de ‘geest’ van Vaticanum II. Het restauratiestreven leidde tot een scheiding der geesten en een institutionalisering van de polarisatie, zoals bleek in het ontstaan van de Acht Mei Beweging en als tegenhanger het Contact Rooms-Katholieken.