„Land is een gave, geen bezit”
De landbeschrijving van Israël ondergaat in de Bijbel in toenemende mate een theologisering. God wordt er steeds meer bijgehaald om het gebied tot een heilig gebied te maken. Hoe groter het land, des te meer God verheerlijkt wordt. Dat concludeert J. C. de Vos (35) op basis van een proefschrift over de landbeschrijving in Jozua 15. Hij promoveert er donderdag op in Groningen. Een van de conclusies: Men mag vandaag geen conclusies trekken over het toenmalige territorium van Israël.
De Vos is een deskundige op het terrein van het Oude Testament en de bijbelse archeologie. Hij studeerde niet alleen in Kampen, maar ook in Hamburg en aan de Hebrew University of Jerusalem en aan de École Biblique et Archéologique Française in Jeruzalem. De Vos is leraar godsdienst/levensbeschouwing op een middelbare school in Leerdam en vertaler bij het Nederlands Bijbelgenootschap voor de Nieuwe Bijbelvertaling. In zijn proefschrift (in het Duits verschenen, onder de titel ”Das Los Judas”) bestudeert hij de oorsprong en de functie van de landbeschrijving in Jozua 15 in het licht van de oudtestamentische geschiedschrijving.
De promovendus concludeert daarbij dat de grensbeschrijving van Juda in Jozua 15 een samenklontering uit materiaal van verschillende herkomst is. Zij is bedoeld om Juda’s stamgebied in zijn aanvangsgeschiedenis vast te leggen. Zijn stelling is dat op grond van het geheel van deze grenzen geen historische conclusies over het territorium getrokken mogen worden.
Op basis van de tekstgeschiedenis van Jozua 13 tot 21 leidt de promovendus een groeiende ritualisering en theologisering van de landbeschrijving af. Daarmee bedoelt De Vos een steeds grotere nadruk op de rol van God in het bepalen van het land. „In de eerste profane teksten over de landbeschrijving speelt God nauwelijks een rol. Later gaat God op indirecte wijze steeds meer een belangrijke rol spelen. Wat eerst gezien werd als het lot van Juda, wordt nu beschouwd als de wil van God, die door het lot tot uitdrukking komt. Die vanzelfsprekendheid is bij Jozua persoonlijk minder groot dan in de Pentateuch. Terwijl Mozes Gods knecht genoemd werd, is Jozua slechts een dienaar. In zijn beschrijving van de landgrenzen speelt God nauwelijks een rol.”
De Vos baseert zijn opvatting dat God bijna alleen indirect ter sprake komt, ook op de plaats waar de tent der samenkomst in het verdeelde land is opgericht. Hij wijst op de woorden: „Zij richtten daar de tent der samenkomst op.” „De tent der samenkomst wil zeggen de plek van God. Letterlijk staat er: Daar deden zij de tent der samenkomst wonen. Als je de klinkers weglaat, wat in het Hebreeuws mag, zou je ook kunnen lezen: Ze lieten de Naam wonen. Hieruit blijkt dat God met deze woorden erbij gehaald wordt en dat men aan het gedeelte van Jozua 13 tot 19 (of 21) op deze wijze meer autoriteit wilde geven.”
Is er in de visie van De Vos nog sprake van een heilig land? Volgens de promovendus moet je erg oppassen met het begrip heiligheid. „Er is een ontwikkeling gekomen in de richting van steeds ’heiliger’. Ik ben terughoudend in mijn proefschrift over het begrip ’heilig’, dat ik ook tussen aanhalingstekens plaats. De grenzen waren eerst niet heilig of onaantastbaar, maar dat is pas langzamerhand gegroeid. Later werd het land heilig en als een gave van God beschreven. Hoe groter het land, hoe groter Gods eer.”
De bijbelse grenzen zijn bovendien erg wisselend, evenals die van de stammen. „Soms worden families elders in een geslachtsregister ingebouwd en behoort Kaleb ineens tot Juda, terwijl dat op andere plaatsen in de Bijbel niet zo is. Stammen zijn vaak niet meer dan gelegenheidscoalities, vanwege loyaliteit aan een doel of leider.” De Vos heeft de indruk dat de grenzen van de stammen vooral te maken hebben met behoefte aan meer administratieve eenheid van het Assyrische rijk.
De Vos kan weinig met de gedachte dat de bijbelse grenzen als onwrikbaar gelden voor de hedendaagse situatie. „Dat is niet de bedoeling van de tekst en staat ook haaks op de tekst, die historisch gegroeid is als een samenvoeging van allerlei teksten.” De Vos erkent dat hij op dit punt een ander visie op de Schrift heeft dan orthodoxe Joden doorgaans hebben. Zij geloven in onfeilbare teksten, die direct toepasbaar zijn op het heden. „Ten tijde van het Oude Testament had men minder problemen met tegenstrijdigheden in de tekst, maar sprak men over het land vanuit verschillende invalshoeken.”
De verdeling van het land krijgt volgens De Vos in de Bijbel een versterkt theologische functie. Jozua en ook Kaleb zijn de geloofshelden, die als enigen (zie Numeri 13 en 14) geloofden dat God daadwerkelijk het land kon geven. Daarom wordt Jozua, nadat hij het heeft veroverd, de verdeler ervan. Hij mag een groot en prachtig land verdelen omdat hij in God geloofde. Jozua wordt met zijn verovering en verdeling een geloofsexempel voor Israël. Het bezit van het land wordt tot graadmeter van Israëls trouw aan God.
Een van de stellingen van De Vos’ proefschrift is dat de notie dat een land door God gegeven is, niet mag leiden tot legitimatie van bezit van dit land, maar juist tot bescheidenheid in het omgaan met deze gave moet leiden. Ook een relevante stelling is dat de noodzaak het land te beschrijven, pas ontstaat als de grenzen in het geding zijn. Genealogische gastvrijheid kan heilige oorlogen voorkomen.
vraag (u14(Hoe te denken over de landbelofte? Staat een recent gevoerd pleidooi voor de Palestijnse staat niet op gespannen voet met de bijbelse landbelofte?
„Ik begrijp de actualiteit van deze kwestie. De landbelofte is al in de Pentateuch vervuld. God heeft het land aan Abraham, Izak en Jacob gegeven. Deze gave krijgt vooral het karakter van een gebruiksrecht. God blijft bezitter van het land en het volk mag daarin wonen en het land gebruiken. Terwijl in de Pentateuch het volk van Israël voorbereid werd op het leven in het land, valt bij Jozua en na hem de nadruk op het leven van het land met de wet. Het goede leven in het goede land dus. Als het volk later in ballingschap komt, is dat te wijten aan het zich niet houden aan de wet. Als God het land aan de Israëlieten heeft gegeven, is dat een geschenk en mag je op dat land wonen. Maar zeg je vervolgens dat het land dan van jou is, dan is dat een stap te ver. In de geschiedenis zie je inderdaad een steeds grotere claim op het land van Israël. Dat strijdt met de schroom in de teksten die ik heb onderzocht. Het land is een gave, geen bezit.”