Geur
Hooglied 1:3
„Uw oliën zijn goed tot reuk, Uw naam is een olie die uitgestort wordt; daarom hebben U de maagden lief.” Er is niets op tegen om onder de vier genoemde stromen wijsheid, rechtvaardigheid, heiligheid en verlossing, gevuld als met de kostelijkste zalven, zowel water als zalven te verstaan: water, omdat het reinigt, en zalven, omdat ze geuren. Uit deze vier beken van de kostelijkste zalven, die op „de bergen der specerijen” (Hooglied 8:14) uit hemelse specerijen bereid zijn, drong zulk een lieflijke reuk tot de neus der kerk door, dat zij door deze zoetigheid werd aangelokt zoals die koningin van het Zuiden van de einden der aarde kwam aansnellen om de wijsheid van Salomo te horen, aangelokt door de geur van zijn gerucht (1 Kronieken 10:1-7). Inderdaad, ook de kerk kon niet eerder in de geur van haar Salomo zich haasten dan toen Hij, Die van eeuwigheid af de Wijsheid uit de Vader was, in de tijd tot de Wijsheid ván de Vader werd. Nu pas kon de kerk de lieflijke reuk daarvan waarnemen. Zo werd Christus haar ook tot gerechtigheid, heiliging en verlossing, opdat Zijn bruid in de geur van deze zalven zich zou kunnen haasten. Dat alles was Gods Zoon al voor de grondlegging der wereld in Hemzelf. Het Woord was er immers ook in den beginne (Johannes 1:1). Maar pas toen de boodschap van het „vleesgeworden Woord” weerklonk, toen kwamen de herders met haast eraan, om Het te aanschouwen.
Bernardus van Clairvaux (1091-1153)
(”Het Hooglied”)