Het Bundesverfassungsgericht
KARLSRUHE (ANP) – Het Bundesverfassungsgericht in Karlsruhe kijkt in Duitsland of een wet niet in strijd is met de grondwet. Het grondwettelijke hof bestaat uit 16 rechters die zijn verdeeld over twee kamers die Senaten heten en elk acht magistraten tellen. De uitspraken zijn bindend.
De voorzitter van de Tweede Senaat is tevens voorzitter van het hof. Dat is nu Andreas Vosskuhle. De Tweede Senaat buigt zich over de meeste zaken, nu ook over de gerezen bezwaren tegen het Europese Stabiliteitsmechanisme (ESM). Binnen de Senaat beslist een gewone meerderheid. Bij gelijke stemmen wordt de klacht meestal afgewezen. De helft van de rechters wordt gekozen door de Duitse Tweede Kamer, de Bondsdag, en de andere helft door de Eerste Kamer, de Bondsraad.
Het hof opende feitelijk zijn deuren in 1951 en moest er voornamelijk over waken dat de wetten van de deelstaten en de Bondsrepubliek overeenkomstig de grondwet waren. Het heeft zich sinds de jaren 70 ook beziggehouden met de vraag of Europese verdragen niet strijdig zijn met de Duitse grondwet. In 1993 bijvoorbeeld bepaalde het hof dat het Verdrag van Maastricht niet strijdig is. Vorig jaar bepaalde het hof na klachten over noodkredieten aan Griekenland dat de regering niet zonder meer financiële hulp mag overmaken, maar alleen na instemming van de parlementaire commissie financiën.
Het Duitse hof is bijzonder omdat burgers er zelf kunnen klagen over wetgeving. Het Franse constitutionele hof, het Conseil Constitutionel, gaat voor een wet van kracht wordt na of die overeenkomstig de grondwet is. Dit hof kan niet door de burger worden ingeschakeld.
In Nederland is er voor gekozen om de rechter zich niet te laten bemoeien met de door de volksvertegenwoordiging uitgevaardigde wetgeving. Hij zou anders mogelijk een politieke rol spelen. Regering, parlement en vaak de Raad van State waken erover dat er geen wetten worden gemaakt die in strijd zijn met de grondwet. In Nederland toetst de rechter de wetten dus in beginsel niet aan de grondwet. Maar al bijna 60 jaar lang is vastgelegd dat Nederlandse wetgeving niet in strijd mag zijn met internationale verdragen, inclusief beginselen zoals vastgelegd in het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens.