„VS martelden tegenstanders Gaddafi”
CAÏRO – Mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch (HRW) heeft bewijzen gevonden dat er ten tijde van de regeerperiode van de Amerikaanse oud-president George Bush in CIA-gevangenissen in het buitenland op veel grotere schaal werd gemarteld dan Washington heeft toegegeven.
Amerikaanse inlichtingendiensten werkten in de nasleep van de aanslagen van 11 september 2001 in de Verenigde Staten nauw samen met het bewind van Gaddafi, geholpen door Britse collega’s. Ze arresteerden tegenstanders van de Libische oud-leider en hielden hen in het buitenland gevangen.
Het rapport van HRW, dat donderdag werd vrijgegeven, berust op interviews met veertien voormalige Libische gedetineerden en informatie uit de archieven van het verdreven Libische bewind. De gedetineerden werden vastgehouden in Amerikaanse detentiecentra in Afghanistan (soms tot twee jaar lang) of werden door Amerikanen verhoord in onder andere Pakistan, Marokko, Thailand en Sudan voordat ze werden overgedragen aan de Libische autoriteiten.
„Niet alleen overhandigden de VS vijanden (van Gaddafi, red.) op een presenteerblaadje, maar het lijkt erop dat de CIA velen van hen eerst martelden”, zei Laura Pitter, auteur van het rapport. Deze werkwijze, die bekend is als ”rendition”, werd al ontwikkeld onder president Clinton.
Enkele dagen voor de publicatie van het rapport deelde het Amerikaanse ministerie van Justitie nog mee dat leden van de CIA niet zullen worden vervolgd voor de harde verhoormethoden die werden toegepast op gedetineerden. Volgens mensenrechtenactivisten en sommige leden van de regering van president Obama is dit gewoon marteling.
De CIA en de voormalige regering van Bush ontkennen dat. Strikt juridisch zou dat kunnen kloppen, maar in de volksmond draait het hier wel om marteling. Bush en de CIA hebben alleen toegegeven dat dit soort verhoormethoden is toegepast op drie verdachte al-Qaidaleden. Het ging hierbij om waterboarding, waarbij de verdrinkingsdood wordt gesimuleerd.
De veertien door HRW geïnterviewde Libiërs werden in de periode na september 2001 opgepakt. Op één uitzondering na waren zij lid van een strijdgroep die zich keerde tegen Gaddafi. In de jaren tachtig en negentig vluchtten ze naar Pakistan, Afghanistan en diverse Afrikaanse landen. In Afghanistan hielden ze er net als al-Qaida trainingskampen op na, hoewel ze het contact met Osama bin Laden meden en zich richtten op de strijd tegen Gaddafi. Nu, na de val van Gaddafi vorig jaar, opmerkelijk genoeg tot stand gekomen met hulp van de VS, bekleden sommigen van hen posities in de nieuwe Libische regering.
Twee van hen, Mohammed al-Shoroeiya en Khaled al-Sharif, vertelden hoe zij in Afghanistan maandenlang in hun cel waren vastgeketend. Doorgaans waren ze naakt en zaten ze vast in het duister, terwijl er luide muziek werd afgespeeld. In de eerste drie maanden mochten ze zich niet wassen. Shoroeiya werd eens in een kist van 1 bij 1 meter opgesloten en ruim een uur door gaten in de wanden door zijn ondervragers met lange, dunne voorwerpen werd gestoken. Beiden zeiden aan waterboarding te zijn onderworpen.
Een vrouwelijke Amerikaanse ondervrager zei tegen Al-Shoroeiya: „Nu bevind je je in de hechtenis van de Verenigde Staten van Amerika. Sinds 11 september zijn we mensenrechten vergeten.”
Acht van de veertien werden in 2004 overgedragen aan Libië. In datzelfde jaar zocht de toenmalige Britse premier Blair openlijk toenadering tot Gaddafi en sloot de Nederlands-Britse oliegigant Shell een belangrijke zakelijke overeenkomst over de winning van aardolie voor de Libische kust, aldus HRW. De zes andere voormalige gedetineerden werden in de hieropvolgende twee jaar aan Tripoli overgedragen.
Uit documenten uit de archieven in Tripoli blijkt dat de CIA en de Britse geheime dienst maar wat graag bereid waren het voormalige regime te helpen bij de vangst van diens tegenstanders.
Volgens HRW slaagden de VS er na 11 september 2001 niet in om onderschied te maken tussen islamitische extremisten die de VS tot doelwit hadden gemaakt en mensen die „eenvoudigweg verwikkeld waren in de gewapende strijd tegen hun eigen repressieve regimes.”