Istrië: streek van wijn en olie
Het Kroatisch schiereiland Istrië is aantrekkelijk: groen binnenland, helderblauwe zee, ongerepte natuur, middeleeuwse burchtstadjes. Maar de streek staat ook bekend om zijn wijn en olijfolie. Ook al gooide communistisch Joegoslavië bijna roet in het eten.
De oude Grieken brachten de eerste wijnstokken naar Istrië. De Romeinen structureerden de wijnproductie. Ook de export naar andere delen van het Romeinse Rijk kwam toen op gang.
De Romeinen noemden Istrië ”Terra magica” (magische grond) om de goede omstandigheden: prima klimaat, gunstige bodem. Door de heuvels is er een sterke blootstelling aan de zon. De grote schommelingen tussen dag- en nachttemperaturen komen de kwaliteit van het aroma ten goede.
Onder het communistische Joegoslavië kwam de wijnproductie onder druk te liggen: wijncoöperaties werden opgericht en privé-eigenaren van wijnlandgoederen werden ontmoedigd. Het doel werd kwantiteit; de kwaliteit ging hollend achteruit. Maar al tijdens de oorlog in de jaren 90 begon in Istrië een kentering. In de streek –ver buiten de oorlogszone gelegen– werd de oude wijncultuur nieuw leven ingeblazen. De belangrijkste druivensoorten zijn de Teran, de Malvasija en de Muskat.
Wijgaarden
Kabola is een van de wijnproducenten van Istrië. Het bedrijf staat te midden van glooiende wijngaarden, een paar kilometer buiten het dorp Buje, bijna 300 meter boven zeeniveau.
De familie Markezic maakt al sinds 1891 wijn. Marino Markezic, die nu de scepter zwaait, lanceerde het merk Kabola, vernoemd naar zijn overgrootvader, die aan de wieg van het bedrijf stond. Met succes. De wijnen van Kabola sleepten al verschillende nationale en internationale onderscheidingen in de wacht. Het bedrijf produceert zo’n 100.000 flessen per jaar.
Maja Vizintin van Kabola legt uit wat uniek is aan de wijnen van Kabola: „We zijn een traditioneel en tegelijk modern bedrijf. We gebruiken nieuwe technieken, maar ook oude. Bij een van de soorten wordt de wijn in amfora’s onder de grond gefermenteerd. Dat deed men in de Romeinse tijd ook al.” Slechts een paar andere wijnmakers in de wereld werken met deze methode.
Een van de druivensoorten die in amfora’s gaan, is de Malvazija, die al sinds de dertiende eeuw in Istrië wordt verbouwd. De druif gaat zonder te persen zeven maanden onder de grond. Vervolgens rijpt de wijn nog verder op hout om de goede kleur te krijgen.
Proeven bij Kabola kan ook. Vizintin schenkt verschillende soorten in. De kwaliteit blijkt goed. Niet verbazingwekkend dus dat veel toprestaurants in Istrië de wijnen van Kabola schenken.
Emmer cement
Ook de geschiedenis van de olijfolie stamt uit de Romeinse tijd. Het Istrische vloeibare goud –zoals de Griekse dichter Homerus olijfolie noemde– was voor de Romeinen synoniem voor de beste olie: ze gebruikten het als vergelijkingsmateriaal met andere soorten.
Dat de olijfhistorie lang is, blijkt wel uit de 1600 jaar oude olijfboom die op het Kroatische eiland Brijuni staat. Dertig jaar geleden werd de boom door de bliksem geraakt en in tweeën gesplitst. Een zogenaamde bomenexpert dacht door een emmer cement in de stam te gieten de boom te kunnen redden. De boom heeft het uiteindelijk overleefd, ondanks de actie van de expert: de olijf blijkt een sterke soort.
Ook voor de olieproductie betekende de Joegoslavische tijd weinig goeds. Massaproductie werd het devies, met gebrek aan kwaliteit als gevolg. De laatste tien jaar is de lijn omhoog weer ingezet. Met resultaat. Verschillende Kroatische olijfoliesoorten hebben vermeldingen in prestigieuze gidsen.
Gastvrije producent
Een van de Istrische olieproducenten is de gastvrije Sergio Cerneka. Hij onthaalt zijn bezoekers op zijn bedrijf Torkop in het dorp Buzok met een alcoholisch drankje: zelfgeproduceerd en door de gastheer geserveerd onder de welig groeiende kiwistruik. Vervolgens zet hij een lunch voor, die licht heet. De gids waarschuwt alvast: wat in Kroatië licht heet, kan een stevige maaltijd zijn. En dat blijkt: wat een stevig hoofdgerecht lijkt, is in de praktijk een klein voorgerecht.
Cerneka is geen grote producent. Vol trots wijst Cerneka op de 500 jaar oude boom die bij zijn huis staat. Op verschillende locaties heeft hij duizend olijfbomen staan, goed voor een jaarlijkse productie van 1500 liter olie.
Cerneka en zijn mensen oogsten de olijven in de eerste helft van de maand oktober met de hand. „Het is belangrijk om de vrucht dan niet te beschadigen”, legt Cerneka uit. „Dat is slecht voor de zuurtegraad van de olie; die moet zo laag mogelijk zijn.” Al snel na de oogst worden de olijven verwerkt: de pit moet eruit, de vruchten worden geperst en de olie wordt van het water gescheiden in de centrifuge.
Cerneka gaat zijn bezoek voor naar een van zijn olijfakkers. De bomen die er staan, zijn nog jong: zes jaar. Veel wil de olijfboer niet zeggen over zijn methoden. „Het is geheim. Maar ik gebruik geen chemische middelen: onze olijfolie is biologisch.” Regelmatig doet Cerneka mee aan competities in Istrië om de beste olijfolie. Dat leverde hem meer dan eens prijzen op.
Hoewel Frankrijk nog steeds hét wijnland in Europa is en Italië de meeste bekendheid geniet om zijn olijfolie doet Kroatië zeker niet onder voor deze grootmachten.
Groznjan: bijna een spookstad.
Het Istrische burchtstadje Groznjan floreerde ooit. Het was toen onderdeel van de Venetiaanse Republiek. Nadat het stadje ruim een eeuw bij het Oostenrijkse Rijk hoorde, viel het sinds het begin van de twintigste eeuw weer onder Italië.
Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog werd Groznjan onderdeel van Joegoslavië. Voor veel Italiaanse inwoners het sein om terug te keren naar hun thuisland. Het scheelde niet veel of Groznjan kreeg, net als veel andere steden, de status spookstad.
Het tij keerde toen kunstenaars hun intrek in het stadje namen. Toch is nog steeds een kleine meerderheid van de bevolking Italiaans – uniek in Kroatië.
De stad ademt nu cultuur. In elk straatje –Groznjan is een doolhof– bevinden zich wel een paar ateliers. Jaarlijks hebben er verschillende festivals plaats.
Groznjan staat bekend als ”cat city”. Dat is niet onterecht. Er lopen heel wat zwerfkatten rond in de stad. Op zoek naar een bakje eten of een schoteltje drinken.