Conferentie belicht neocalvinisme en Franse Revolutie
PARIJS – Het verband dat Groen van Prinsterer legde tussen ongeloof en revolutie was een grondtrek in de neocalvinistische beweging die na hem kwam. Abraham Kuyper en Herman Bavinck becommentarieerden dit verband op een verschillende manier, maar beiden hebben Groens centrale gedachte verder gedragen en uitgewerkt.
Zo luidde de belangrijkste conclusie van een tweedaagse internationale conferentie over neocalvinisme en de Franse Revolutie, die donderdag en vrijdag gehouden werd in Parijs.
Op deze conferentie, georganiseerd door het Historisch Documentatiecentrum aan de VU en de Theologische Universiteit Kampen, werd een vijftiental lezingen gehouden door sprekers uit Europa en de Verenigde Staten. Centraal stond de vraag welke rol het revolutiebegrip speelde bij Kuyper en Bavinck, en wat de reikwijdte van dit idee was. James D. Bratt van Calvin College (VS) belichtte de spanning tussen Kuypers’ verzet tegen de revolutie en zijn aanvaarding van haar vruchten, zoals democratie en scheiding van kerk en staat.
Volgens Kuyper waren deze vruchten fruit, gestolen van het calvinisme. Dit calvinisme was in Kuypers’ uitleg geen confessioneel, maar een breed cultureel begrip, geconcentreerd in de aanvaarding van God als soeverein over heel het leven.
Bratt ging nader in op Kuypers’ ”rode jaren” in het laatste decennium van de 19e eeuw, toen zijn kritiek op de sociaaleconomische verhoudingen scherp was – en actueel met het oog op de huidige crisis en haar oorzaken. Hij wees erop dat velen kritischer zijn geworden tegenover mensen die hun ideeën rechtvaardigen met het noemen van Gods Naam en huiverig voor de slechte gevolgen van goede ideeën. „Wij beschouwen ideeën veel sterker in hun sociale context dan Groen en Kuyper.” Bij dit laatste sloot prof. dr. George Harinck, hoogleraar geschiedenis van het neocalvinisme aan de Vrije Universiteit, aan. In zijn lezing over Bavinck en de Franse Revolutie liet hij zien dat Kuypers’ systematisering van revolutie en het calvinisme als haar tegenkracht tot verstarring leidde.
Groen van Prinsterer
Voor Bavinck was de revolutie zoals Groen die beschreef geschiedenis geworden en hij richtte zich op eigentijdse opponenten als Nietzsche, aldus prof. Harinck. Bavinck verdedigde daarbij wel Groen door te beklemtonen dat deze zijn centrale idee van ongeloof en revolutie niet als een wet beschreef die in de geschiedenis zijn logische uitwerking kreeg, maar als een idee dat in de geschiedenis getemperd, afgeleid en soms ook gestokt werd door de menselijke persoonlijkheid en de geschapen structuren in de werkelijkheid. „Bavinck had meer oog voor de culturele context van ideeën. Impliciet was deze verdediging van Groen een kritiek op het calvinisme als systeem, zoals Kuyper dat uitwerkte.”
Dat het neocalvinisme allerminst tot systeemdwang hoefde te leiden, zette dr. James Eglinton (TU Kampen) uiteen in een lezing over neocalvinisme en veeltaligheid. Het ontstaan van de vele talen na Babel kan gezien worden als een straf van God, maar vanuit het neocalvinisme ook als een uitwerking van de veelvormigheid in de schepping. De Franse Revolutie herhaalde het streven in Babel en streefde naar eenvormigheid in de taal. Tal van streektalen werden daar het slachtoffer van. Eglinton betoogde dat de veelheid van talen de rijkdom en variëteit van de schepping tot uitdrukking bracht.
Mark Elliott (St. Andrews, Schotland) schonk aandacht aan het antirevolutionaire denken in Engeland en Frankrijk. De Franse Revolutie werd daar door mensen als Chateaubriand en Edmund Burke vaak als een religieuze zaak gezien, een gebeurtenis ook waarin God Zijn oordeel volvoerde. Maar belangrijk was daarnaast dat het geloof hoop gaf, de revolutie was niet het einde van het christendom in Frankrijk.
Matthew Kaemingk (Fuller Seminary, VS) betoogde aan de hand van het Franse hoofddoekverbod op openbare scholen dat het antirevolutionaire uitgangspunt van het neocalvinisme ook zeer nuttig was om het religieuze karakter van het secularisme te tonen.
Dogma’s
Kuyper hekelde de liberalen geregeld als gelovigen, noemde hun standpunten dogma’s en hun denkers hogepriesters. In dit spoor toonde Kaemingk aan hoezeer de huidige Franse laïcité –uitsluiting van religie uit het publieke domein– zelf gebaseerd was op religieuze vooronderstellingen.
Dat Groens idee van revolutie niet alleen de geschiedenis verklaarde, maar ook voorspellende kracht had, betoogde Emilie Noteboom (Oxford University) aan de hand van diens voorspelling van de revolutie van 1848 en zijn veroordeling van de revolutionaire staatsvorming van Duitsland omstreeks 1870, die uitliep op het Derde Rijk.