Vogelaar
Maud en ik begonnen vijftig jaar geleden met vogels kijken. We noteerden iedere soort binnen Europa en we hoeven maar samen te zijn of we worden gegrepen door de sensatie van het met een verrekijker door de natuur dwalen, het liefst buiten de paden. Een nieuwe vogelsoort is een hoogtepunt en helemaal wanneer we de soort samen ontdekken, zoals de kleine klapekster dit voorjaar. Er volgt dan gewoonlijk nog een discussie of hij het echt wel of toch niet is, maar een van onze vogelboeken biedt altijd uitkomst. Dan denk je dat wanneer je deze driehonderdste soort noteert in je bijna tot stof vergane schrift je zo langzamerhand wel een vogelaar bent.
Ons natuurlijk bewust van het gevaar door te slaan, van het verwoed jagen op exoten, springen we dus niet in de auto als de kwak in Kaldenbroek bivakkeert en spurten evenmin achter de steppekiekendief aan die iemand deze week in Drenthe noteerde. Het andere gevaar is veel groter, heb ik ontdekt. Dat je vogels die je altijd om je heen hebt, over het hoofd gaat zien.
Dit jaar was het al een verbijsterende ontdekking dat de tortelduif het hele jaar door nestelt en broedt. Toen er na anderhalf jaar eindelijk een jonge duif in mijn tuin zat, viel ik bijna om van verbazing toen ik zag hoe dit kuiken door beide ouders van melk werd voorzien, die ze om beurten vanuit de krop, met een soepele golfbeweging in het jonge duifje pompten. Dat was net na het noteren van die driehonderdste soort. Nooit, maar dan ook nooit heb ik geweten dat duifjes melk dronken. Het wemelt van de tortelduiven hier. In mijn eigen achtertuin.
Onlangs weer zoiets. Maud en ik liepen in een duinpan een bontbekplevier tegen het lijf. Bontbekplevieren in overvloed, maar net op tijd ontwaarden we vier kuikens ter grootte van kippeneitjes in haar kielzog. Nu zijn plevieren nestvlieders die onmiddellijk uit het ei zelfstandig zijn en in mollig dons meteen her en der naar voedsel pikken. Je kunt ze dus rustig even vasthouden en dan weer laten lopen, zei Maud, die dat wel eens doet met een kievitje, omdat ze weet waar nesten zitten. Zo’n kuiken gaat dan in de dekking. Hij zakt door de poten en denkt dat jij hem niet ziet. Ik was al op weg naar een volgend hoogtepunt, het even vasthouden van een piepklein pleviertje. Mooi niet dus. Niks in de dekking. Na tien minuten gaf ik het op, uitgeput. Ik kon het kuiken met geen mogelijkheid bijhouden, het racete als een topsprinter voor mij uit en ik had het nakijken.
Deze week las ik het antwoord dat God aan Job geeft, waarin hij Job vragen stelt over Zijn schepping. En Job zijn hand op zijn mond legt en er het zwijgen toe doet.