„Goede voorbereiding belangrijk bij werkvakanties”
Een schoolgebouw uit de grond stampen in Tanzania, een evangelisatiekamp leiden in Roemenië, een paar maanden stage lopen in een weeshuis in India. Talloze organisaties, werkgroepen en stichtingen bieden jongeren de mogelijkheid om zich in te zetten voor hun verre naaste.
De komende weken vertrekken tientallen groepen jongeren naar een ontwikkelingsland voor een werkvakantie of een diaconaal project. In korte tijd verrijzen er nieuwe schoolgebouwen en clubhuizen, horen honderden jongeren het Evangelie en worden weeskinderen en vergeten bevolkingsgroepen overladen met liefde en aandacht.
De plaatselijke bevolking toont zich vaak dankbaar voor het werk van de Nederlandse teams, zo blijkt keer op keer uit de weblogs en verslagen waarin de jongeren hun ervaringen met het thuisfront delen. Toch klinkt er ook wel eens kritiek. Is het bijvoorbeeld niet arrogant om met een groep ongeschoolde jongeren ergens een gebouw neer te zetten terwijl de lokale bouwvakkers dat veel beter en goedkoper zelf hadden kunnen doen? Nemen ze daarmee geen werk uit handen van de plaatselijke bevolking?
Directeur Steffen Barentsen van Livingstone, een Nederlandse organisatie die gespecialiseerd is in werkvakanties, stelt dat dit absoluut niet het geval is. „In het verleden is dat veel gebeurd, maar die tijd is nu voorbij. We werken juist heel nauw samen met lokale non-gouvernementele organisaties. Ter plaatse werken we vanuit hun visie en missie. Ze vertellen ons wat wij moeten doen, niet andersom.”
Het is ons doel om jongeren in contact te brengen met het ontwikkelingswerk wereldwijd, zegt Barentsen. „En het zijn trouwens niet alleen jongeren die zich inschrijven voor een werkvakantie. Er zijn tegenwoordig ook bedrijven die met hun team een project willen doen.”
Voorbereiding
„Mensen die op werkvakantie gaan moeten zich wel goed voorbereiden”, stelt drs. Margrete Bac-Fahner. Bac werkt als psycholoog bij InTransit, een psychologische praktijk voor mensen die korte of langere tijd in het buitenland verblijven. „Werken, leven en wonen in een andere cultuur vraagt meer van je psychologische gesteldheid dan je van tevoren denkt of verwacht”, zegt ze.
InTransit verzorgt daarom trainingen om mensen voor te bereiden op wat hun te wachten staat, maar begeleidt ook expatriates die tegen problemen aangelopen zijn. De meeste mensen die bij de praktijk aankloppen, gaan voor langere tijd naar het buitenland. Het gaat dan bijvoorbeeld om zendingswerkers en hun kinderen, die via de organisatie die hen uitzendt naar InTransit doorverwezen worden.
„Vaak zie je dat mensen als ze in het buitenland aankomen eerst in een honeymoonfase zitten”, vertelt Bac. „Alles is dan mooi en leuk, de taal en de gebruiken zijn interessant. Maar als ze er een poosje zijn, lopen ze aan tegen de diepere lagen van de cultuur: de gedachteprocessen, de normen en waarden. Dan komen ze in een dal terecht. Als je goed voorbereid op weg gaat en weet wat je kunt verwachten, is dat dal minder heftig.”
Hoe diep het dal is, verschilt ook per situatie, benadrukt Bac. „Als je met een groep jongeren ergens een paar weken heen gaat om een school te bouwen, valt het meestal wel mee. Dan zit je in een vakantiesfeer, je hebt allemaal Nederlanders om je heen en je hebt een concrete taak waar je aan werkt.”
Mensen die bijvoorbeeld voor een stage of een diaconaal project een paar maanden in een andere cultuur ondergedompeld worden, zullen sneller tegen problemen aanlopen. „Het kan zelfs dat hun tijd erop zit als ze net in dat dal zitten. Dan komen ze soms heel somber terug. Het is dan van belang dat ze die gevoelens door middel van gesprekken een plek leren geven en gaan inzien dat er ook mooie momenten waren.”
Trauma
Het is niet alleen de cultuurschok die voor problemen kan zorgen. „Je wordt vaak geconfronteerd met mensen die in schrijnende omstandigheden leven: grote armoede, misbruik, geweld. Dat kan ervoor zorgen dat iemand die daarheen gaat om te helpen zelf ook getraumatiseerd raakt. De werkers kunnen zelf ook een trauma meemaken, bijvoorbeeld als ze beroofd of aangerand worden, of plotseling uit een gebied moeten evacueren. Door middel van gesprekken kunnen we zo iemand begeleiden.”
„Als organisatie besteden we veel aandacht aan voorbereiding van de deelnemers”, vertelt Barentsen van Livingstone. „Maar je kunt niet alles voorkomen. Soms moeten er mensen terug naar huis omdat ze bijvoorbeeld malaria krijgen. En hoe goed je je ook voorbereidt, er zijn altijd dingen die in de praktijk lastig blijven voor sommige mensen. In bepaalde culturen is het bijvoorbeeld de gewoonte dat mannen vrouwen geen hand geven. Dat zeggen we van tevoren duidelijk tegen de deelnemers, maar sommigen hebben daar in het begin toch moeite mee.”
Het is belangrijk om flexibel te zijn en in staat te zijn om anderen zonder vooroordelen tegemoet te treden, aldus Bac. „Maar het is ook gewoon heel leuk om ondergedompeld te worden in een andere cultuur. Het is verrijkend om te ontdekken dat er meer is dan wat je van huis uit gewend bent.”
Ook daarvoor is een goede voorbereiding onontbeerlijk, benadrukt ze. „Door van tevoren veel over het land te lezen, leer je ook meer van de cultuur als je er bent. Dan sta je meer open, maak je de verschillen en overeenkomsten bewuster mee. Zo kun je van elkaar leren, en dat zorgt voor een rijkere ervaring.”
Cv
Voor korte of langere tijd naar het buitenland vertrekken is in, merkt Bac. „We leven in een mondiale wereld. Veel studenten willen op hun cv toch ten minste één buitenlandervaring vermelden.”
Ook Barentsen merkt dat er steeds meer animo komt voor projecten in het buitenland. Alleen al via Livingstone gaan er dit jaar zo’n 330 jongeren op werkvakantie. Barentsen verwacht dat het er volgend jaar ten minste 400 zullen zijn. „Er zijn steeds meer mensen die tijdens hun vakantie graag iets voor hun medemens willen betekenen. Tien jaar geleden moest je aan je omgeving uitleggen dat je in je vakantie iets goed ging doen en dat je daar ook nog voor moest betalen, maar nu is het algemeen geaccepteerd.”
Werkvakanties waren vroeger vooral voor wereldverbeteraars, stelt Barentsen. „Het waren mensen met raar haar, maar dat maakte allemaal niet uit, want je deed het voor de ander. Tegenwoordig is dat anders. Het gaat de meeste jongeren vooral om een coole ervaring. Ze krijgen er een goed gevoel van als ze iets voor een ander doen, en dus gaan ze graag op werkvakantie. Ouderen zijn daar soms nog wat huiverig voor, maar de nieuwe generatie heeft er geen moeite mee om te erkennen dat ze zoiets ook voor zichzelf doen.”
De directeur merkt nog wel vaak dat mensen het nut van werkvakanties „in hardware” willen meten. „Ze vragen: wat heb je daar precies neergezet en hoe effectief was dat? Maar het is niet zozeer de vraag hoeveel ziekenhuizen je hebt gebouwd, het gaat uiteindelijk om de vriendschappelijke ontmoeting. Die is goud waard.”
Dat blijkt ook uit de reacties van de lokale bevolking waarmee de Nederlandse jongeren samenwerken, aldus Barentsen. „Ze bedanken aan het eind van de vakantie niet voor het nieuwe gebouw dat neergezet is, maar voor het geweldige team. Het betekent veel voor hen dat er blanke mensen zijn die hun handen samen met hen vuil willen maken.”
Volgende week start in de kolom rechts op deze pagina een serie over mensen die een werkvakantie of een project in het buitenland hebben gedaan.
De 19-jarige Kayleigh Strien ging vorig jaar met Livingstone op werkvakantie naar Tanzania. „Toen ik Enock (4) voor het eerst zag, zat hij op een tafeltje dat van ellende bijna in elkaar zakte met een groot mes te spelen. Zijn gescheurde kleertjes waren vies en stonken. Als een hopeloos mensje zat hij daar naar ons te kijken. Hij kon doen wat hij wilde, want er was op de bouwplaats geen hond die naar hem omkeek.
Enock had geen hoop in zijn ogen toen ik hem voor het eerst aankeek. Als ik hem kietelde, lachte zijn mond, maar zijn ogen lachten niet mee. ’s Avonds in bed zei ik tegen een vriendin: „Lotte, ik ga Enock laten lachen, let maar op.”
Ik stopte al mijn energie in Enock. Ik bracht hem naar school, zocht hem op als hij vrij was, trok hem op schoot als hij alleen zat te eten en strikte zijn veters. Na ongeveer een week zag ik hem lopen en riep ik hem vanaf een afstandje. Hij draaide zich om en… hij glimlachte, van oor tot oor. Aan alles kon je zien dat hij blij was om ons tegen te komen. Wat een prachtig moment was dat. Hij kwam op schoot zitten en sloeg heel zelfverzekerd een arm om mijn nek heen. Lotte zat nog met haar fototoestel in haar handen en terwijl ik van pure vreugde nog geen woord kon uitbrengen, maakte ze een foto.”