Geschiedenis

De aandeelhouders van Cromstrijen

Lobbyen was in zeventiende-eeuws Den Haag net zo gebruikelijk als tegenwoordig. Zelfs kleinere dorpen hadden er hun „solliciteurs” rondlopen, ontdekte Arjan Nobel. Morgen promoveert hij op het plattelandsbestuur in Cromstrijen.

Jan-Kees Karels

25 June 2012 18:29Gewijzigd op 14 November 2020 21:48
Arjan Nobel voor de rentmeesterswoning van de Ambachtsheerlijkheid Cromstrijen. Foto Dirk Hol
Arjan Nobel voor de rentmeesterswoning van de Ambachtsheerlijkheid Cromstrijen. Foto Dirk Hol

Dat het boek gaat over het gebied waar hij woont, is min of meer toevallig, zegt Arjan Nobel uit Oud-Beijerland. „Ik studeerde geschiedenis in Leiden. In mijn tweede jaar las ik ”Het kopergeld van de gouden eeuw” van prof. dr. A. Th. van Deursen. Prachtig, ik las het in één avond uit. Toen dacht ik: die gewone man, de boer, de soldaat, daar heb ik wel wat mee. Hier in de Hoeksche Waard zong rond dat er een prachtig archief moest zijn van de Ambachtsheerlijkheid Cromstrijen. Ik dacht: Dat archief wil ik wel eens zien. Ik heb de rentmeester van de ambachtsheerlijkheid gebeld en ben naar Utrecht gegaan, naar het gebouw van Fortis/AMEV, ergens in de herfst van 2000. Stomverbaasd was ik over wat ik daar aantrof: een hok met een stalen archiefkast. Daarbovenop, onder het stof, een paar kunstkerstbomen. De grootste verrassing lag echter in de kast: meer dan honderd manuscriptkaarten, waarvan de oudste uit de zestiende eeuw stammen. Het archief, met veel materiaal over gewone mensen, was jarenlang niet geraadpleegd. Ik heb me op die kaarten gestort en heb daar mijn scriptie over geschreven. Toen die af was, zei mijn begeleider prof. dr. S. Groenveld: Zou je hier niet mee doorgaan? Er is genoeg materiaal voor een proefschrift.”

Een bank-verzekeraar is een merkwaardige plek voor historische bronnen.

„Dat is het unieke. De Ambachtsheerlijkheid Cromstrijen was in de zeventiende eeuw een aandeelhoudersmaatschappij. Een groep ambachtsheren oefende de rechten uit, en had daarnaast gemeenschappelijke gronden in bezit. Die gronden werden verpacht. Jaarlijks werd in juni de pacht opgehaald, en de winst onder de heren verdeeld. Rond 1848 werden de meeste heerlijke rechten afgeschaft, maar het grondbedrijf bleef bestaan. Het bedrijf bleef Ambachtsheerlijkheid Cromstrijen heten, tot op heden.

Nog steeds wordt elk jaar, op de derde woensdag in juni, de dag van de rekening gehouden. De heren hebben dan een diner, een traditie die teruggaat tot de zestiende eeuw. Ik heb vorige week nog met hen aan tafel mogen zitten. Tijdens het diner wordt gedronken uit prachtige bekers. De nieuweling in het gezelschap drinkt als eerste uit de hensbeker. Wat ook mooi is: je mag je naam en een gedicht schrijven in het zogeheten hensboek. Daar komen dus namen in voor van allerlei hoge regenten van vroeger, zoals Jacob de Witt, de vader van Johan en Cornelis de Witt die in 1672 werden vermoord.

De Ambachtsheerlijkheid Cromstrijen was in de twintigste eeuw het grootste landbouwbedrijf van Nederland. Fortis heeft het in de jaren tachtig opgekocht, reden waarom het archief daar terechtkwam.”

De bestuurlijke structuur op het Nederlandse platteland was in de vroegmoderne tijd „bijzonder ingewikkeld”, schrijft u. Kunt u dat toelichten?

„Op het platteland was het bestuur heel uiteenlopend geregeld. In Holland ging het er anders aan toe dan in Gelderland, en in Gelderland weer anders dan in Zeeland. Ook binnen een provincie bestonden verschillen. Dat maakte de bestuursstructuur zo ingewikkeld. Over het algemeen kun je zeggen dat het Hollandse platteland verdeeld was in baljuwschappen. Een baljuwschap was verdeeld in ambachten, en in een ambacht zwaaide de schout de scepter. Die schout zou je kunnen vergelijken met een hoge politiecommissaris.

Sommige ambachten vielen direct onder de Staten, andere waren in leen gegeven aan een heer. In dat laatste geval spreken we over een ambachtsheerlijkheid. De heer had een aantal rechten. Hij mocht de schout en de schepenen aanstellen, en beheerde het vis- en het jachtrecht. Ook was hij verantwoordelijk voor de lage rechtspraak, zeg maar de kleinere delicten. De baljuw was verantwoordelijk voor de hoge rechtspraak. Hij kon lijfstraffen of de doodstraf opleggen.”

Er was in de Ambachtsheerlijkheid Cromstrijen niet één heer, maar een consortium van aandeelhouders. Wat is de achtergrond daarvan?

„Je moet je voorstellen: rond 1550 moest dit hele gebied nog worden ontgonnen en bedijkt. Men riep een soort aandeelhoudersvergadering in het leven om de risico’s voor het werk te spreiden. Als er een dijk doorbreekt en je hebt in je eentje de aanleg van die dijk betaald, ga je failliet. Dus deel je de risico’s met elkaar. Zo ontstond een groep ambachtsheren met een gedeeld belang. Vaak wordt voor het ontstaan van aandeelhouders naar de VOC verwezen. Maar je ziet ze lang daarvoor al op het platteland. De aandelengedachte vormt in feite de basis van de hele Hollandse economie. Schepen, molens en stukken land werden op deze manier geëxploiteerd.”

Op welk punt verandert uw proefschrift het beeld van plattelandsbesturen?

„Plattelandsbesturen, zo is het bestaande beeld, zouden weinig dynamisch zijn, geïsoleerd ook van hun omgeving. Je ziet echter wel degelijk ontwikkeling. Na de Opstand bijvoorbeeld gaan de ambachtsheren zich autonomer gedragen. En ook rond 1700 is er een opvallende trend: de ambachtsheren trekken zich terug van het platteland, de afstand tussen hen en de bevolking wordt groter.

Kijken we naar het besturen zelf, dan zie je dat lokale bestuurders duidelijk hun eigen belangen verdedigen, ook op hogere niveaus. ”Graft. Een dorp in de polder” van prof. Van Deursen is een fenomenaal boek. Maar als ik het lees, krijg ik het idee dat dit dorp een eiland is. Ik heb geprobeerd de Ambachtsheerlijkheid Cromstrijen in een breder perspectief te plaatsen door het af te zetten tegen allerlei andere plaatsen. En door te kijken op welke manier er op hogere niveaus invloed werd uitgeoefend. Je ziet dan dat dorpsbestuurders via hun heer of via agenten in de Staten met hand en tand hun belangen verdedigden. Ik toon aan dat de dorpen met lobbyisten werkten. Dat geldt in elk geval voor zo’n 25 Hollandse dorpen. Ze hadden in Den Haag een agent rondlopen die hun belangen behartigde en die belangrijk nieuws bracht. Deze mensen worden in de bronnen ”solliciteur” genoemd.”

Op welke manier krijgt u zicht op achterkamertjesgedrag, ruzies en vriendjespolitiek? Daar zijn geen officiële stukken van.

„De officiële notulen van de ambachtsheerlijkheid geven alleen het besluit weer: Coomans is rentmeester geworden. Dan denk ik: die man, een vertrouweling van Cornelis de Witt, zal dus wel oké zijn. Maar in de familiearchieven van ambachtsheren liggen allerlei brieven, en daaruit kom je veel meer over iemand te weten. Je leest enkele jaren na zijn aanstelling in een brief: „Van die Coomans moeten wij eens af zien te geraken.” Dát staat niet in de officiële stukken. Via dergelijke brieven kom je netwerken op het spoor. Je ontdekt dat vaak al voor een vergadering de belangrijkste zaken zijn afgekaart.”

Hoe ging een vergadering of een rechtszitting in een herberg eraan toe? Er werd regelmatig veel geschonken, wat de kwaliteit van de besluiten niet ten goede zal zijn gekomen…

„Uitgangspunt is: dorpsbestuurders deden goed hun werk. Het dorp moest bestuurd worden, en dat probeerden ze op een goede manier te doen. Maar wie vergadert in een herberg, zit dicht bij de tap. Dat leidde wel eens tot misstanden. Toch was overmatig drankgebruik niet het grootste probleem. Het grootste probleem was dat men onaanvaardbare risico’s nam met gemeenschapsgeld. Als een schuld niet betaald kon worden, kwam het voor dat de schepenen werden gegijzeld, soms wel vier weken. Realiseer je dat in de oogsttijd elke hand hard nodig was in een dorp van 600 inwoners. Dat had dus een enorme impact.”

Bestond er over het algemeen draagvlak voor de besluiten?

„Ja. In kleine dorpen was het aantal mensen dat bij het bestuur was betrokken relatief groot. Veel dorpsbewoners hadden wel een lijntje naar het bestuur. Ook konden dorpelingen een rekest indienen, een verzoekschrift om een bepaald besluit te nemen. Mag ik hier een schuurtje bouwen? Of: De torenklok doet het niet meer, als we op het land werken kunnen we niet zien hoe laat het is. Zou u de klok willen maken? Dergelijke verzoeken werden vaak wel ingewilligd.”

Is er iemand uit uw boek met wie u, over de tijd heen, een band heeft opgebouwd?

„Ik heb dat met Philips van Cromstrijen, een van de ambachtsheren. Er is niet zo veel bekend over hem. Hij was strengkatholiek, woonde alleen in Den Haag, met een huishoudster. Er gaan geruchten dat zij meer dan een huishoudster was. Ik ontdekte dat hij in zijn testament bepaalde dat er in een klooster in Gent „in eeuwigheid” een mis voor hem moest worden opgedragen. Zijn graf bevindt zich in de Kloosterkerk in Den Haag, waar prins Maurits de diensten van de contraremonstranten bezocht. Je gaat een soort sympathie voor zo’n man krijgen. Telkens als je hem tegenkomt, denk je: Ja, jou ken ik.”

Op dit moment doet u onderzoek naar lobbyisten in de vroegmoderne tijd. Als u de lobbyisten van toen vergelijkt met die van nu, wat valt dan op?

„In Den Haag in de zeventiende eeuw lopen meer lobbyisten rond dan bestuurders, net als tegenwoordig. Dat wordt een stelling bij mijn proefschrift. Ook toen al hing er rond lobbyisten een sfeer van geheimzinnigheid en corruptie. Iemand als Cornelis Musch, griffier van de Staten-Generaal, zat bijvoorbeeld helemaal in dat corrupte netwerk. Sommige Statenbijbels hebben een door hem ondertekend voorblad. Als ik dat zie, moet ik toch altijd weer een beetje lachen. Niemand zoekt iets achter zijn naam, terwijl het een enorme oplichter was.

Ik werk op dit moment aan de Universiteit van Amsterdam aan een studie over lobbyisten, en dan in vergelijkend, Europees perspectief. Ik ben van plan om staten die decentraal worden aangestuurd, zoals de Republiek, te vergelijken met meer centralistische staten.”

De PvdA wil dat de lobbypraktijken rond het Binnenhof transparanter worden, door bij wetten aan te geven welke lobbyisten invloed hebben gehad. Goed idee?

„Dat idee is praktisch onuitvoerbaar. De essentie van lobbyen is juist dat het in de wandelgangen en achterkamers plaatsvindt. Je kunt er geen vinger achter krijgen. Dingen worden niet opgeschreven. Een lobbyist loopt even bij een Kamerlid langs, en zegt: Het zou goed zijn als je die en die wet zou steunen. Dergelijke invloed laat zich niet formaliseren.”


Arjan Nobel

Arjan Nobel (1978) studeerde vanaf 1997 geschiedenis aan de Universiteit Leiden. In 2003 rondde hij zijn studie cum laude af, waarna hij bij diezelfde universiteit in dienst trad als assistent in opleiding. In zijn proefschrift dat hij morgen verdedigt staat de veranderende bestuurscultuur op het Hollandse platteland centraal.

Nobel doet onderzoek aan de Universiteit van Amsterdam naar lobbyisten in de vroegmoderne tijd. Hij is onder meer bestuurslid van de Historische Vereniging Holland en redactielid van de tijdschriften Holland en Transparant. Nobel is gehuwd met Anja Ros, woont in Oud-Beijerland en is lid van de gereformeerde gemeente.


Boekgegevens

Besturen op het Hollandse platteland. Cromstrijen 1550-1780, Arjan Nobel; uitg. Walburg Pers, Zutphen, 2012; ISBN 90 5730 847 9; 249 blz.; € 39,50.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer