Kerk & religie

Bevlogen theologen: van orthodox naar vrijzinnig

Hoe de armoede in de samenleving te bestrijden? De leidende burgerij in de negentiende eeuw zag de oplossing van de structurele economische nood vooral in een moreel appel aan het volk om zich aan de algemeen christelijke normen en waarden te houden. Armoede was vooral een zédelijk probleem.

Klaas van der Zwaag
16 June 2012 13:30Gewijzigd op 14 November 2020 21:38
De hele negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw was drankbestrijding een vast streven van veel bevlogen theologen. Foto uit besproken boek
De hele negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw was drankbestrijding een vast streven van veel bevlogen theologen. Foto uit besproken boek

In het optimistische verlichtingsklimaat lag de oplossing in patronage, filantropie en zedelijke verheffing.De predikant had als deel van de toenmalige culturele elite daarin een belangrijke taak. De sociaal bewogen predikant was in de eerste plaats een opvoeder die zich paternalistisch inzette voor heel het volk en heel de natie. Pas na de Tweede Wereldoorlog werd zijn taak steeds meer door de overheid en de politiek overgenomen.

De bundel ”Bevlogen theologen”, vandaag in Amsterdam gepresenteerd, schetst een veelvoud van geëngageerde predikanten die sociaal actief waren. Hun wijze van benadering verschilde echter soms aanmerkelijk. Figuren als P. Hofstede de Groot (1802-1886), O. G. Heldring (1804-1886) en C. S. Adama van Scheltema (1815-1879) behoorden tot de categorie zielzorgers die geloofden in de opvoedbaarheid van de mens. Sociaal werk voor behoeftigen kon volgens Hofstede de Groot niet zonder intellectuele verheffing door middel van het door een verlichte kerk gesteund openbaar onderwijs.

Heldring zag zijn sociale instellingen in Zetten en Hoenderloo als deel van een mondiaal programma van christelijke zending. ”Vader Scheltema” bracht in de verpauperde Jordaan het Evangelie en was een pionier van de drankbestrijding. Het misbruik van de jenever zag hij als de grootste hinderpaal voor de verstandelijke, zedelijke en stoffelijke vooruitgang van het volk.

De kerk mocht op sociaal terrein niet ontbreken, zo stelden H. W. Witteveen (1815-1884), J. C. Sikkel (1855-1920) en L. Lindeboom (1845-1933). De christelijk-sociale beweging had vooral onder gereformeerden aanhang. De hervormde sociale actie was een erfgenaam van het Reveil en in wezen conservatief van karakter.

De lutherse predikant F. D. (Domela) Nieuwenhuis (1846-1919) trok echter de radicale conclusie door zijn predikantschap op te geven en spreekbuis te worden van het revolutionaire socialisme en anarchisme. Christensocialisten zoals de Friese ‘rooie’ dominee A. van der Heide (1872-1953) en J. W. Kruyt (1877-1943) gingen niet zo ver, hoewel Kruyt communist werd en koos voor de arbeiderszaak. Het christen-socialisme bestond vooral uit vrijzinnige protestanten.

Na 1945 groeide in de kerken het inzicht dat het aanpakken van de armoede primair een zaak van de overheid was. In de Tweede Kamer stemden alleen de Staatkundig Gereformeerde Partij en twee leden van de Antirevolutionaire Partij (ARP) tegen de Algemene bijstandswet. De verzorgingsstaat die zijn intrede deed, werd door de vrijgemaakte hoogleraar diaconie C. Veenhof (1902-1983) in bijna apocalyptische kleuren als een oppermachtige en oprukkende staat bekritiseerd.

Vanaf de jaren tachtig voltrok zich een herziening van de verzorgingsstaat vanwege de onbetaalbaarheid ervan en werden meer taken toebedeeld aan individuen en de samenleving. Het neoliberalisme maakte opgang. Door de invoering van de marktwerking werd gevreesd voor nieuwe armoede, waarvoor de arbeidspastor ds. Ab Harrewijn (1954-2002) aandacht vroeg.

Bevlogen theologen: de term staat voor geestdrift, waarbij de gedrevenheid bij de een nadrukkelijker aanwezig was dan bij de ander, mede afhankelijk van de persoonlijke levenservaringen. De ontwikkeling van de sociaal bewogen predikanten verliep in de loop van de twee eeuwen van orthodox naar vrijzinnig, zo laat de bundel zien. In de felle discussies over bewapeningswedloop en derdewereldproblematiek gingen vrijzinnigheid, maatschappijkritiek en een linkse politiek bij een nieuwe generatie sociaal bevlogen theologen vaak hand in hand. Sinds de jaren zestig deden de ontzuiling en de secularisatie hun intrede en was er voor predikanten weinig plaats meer in het publieke domein, zo constateren de samenstellers. De bevlogenheid is dan definitief voorbij.


Bevlogen theologen bestrijden armoede

Sociaal bewogen predikanten ontwikkelden zich in de laatste twee eeuwen van volksopvoeders tot voormannen, om zich daarna als actievoerders te ontpoppen. Onder de titel ”Bevlogen theologen” (uitg. Verloren, Hilversum) passeren vijftien maatschappelijk betrokken theologen de revue. Vandaag vindt er een symposium plaats over dit onderwerp.

Het boek, onder redactie van de historici Paul E. Werkman en Rolf E. van der Woude, is onderdeel van het onderzoeksproject ”Geschiedenis van de christelijk-sociale beweging”, dat in 2002 van start ging. Doel was de publicatie van een drietal biografenbundels over opmerkelijke protestantse werkgevers, politici uit de sociale beweging en over ‘sociale’ predikanten.

In 2006 verscheen ”Geloof in eigen zaak”, met portretten van zestien figuren die hun sporen verdienden in het bedrijfsleven en in 2009 werd ”Wie in de politiek gaat is weg?” gepubliceerd, over tien protestantse politici met wortels in de christelijk-sociale beweging.

De bundel ”Bevlogen theologen” belicht vijftien theologen die in woord en daad actief waren op maatschappelijk terrein. Hun antwoord op de opkomende sociale kwestie was divers, van het werken aan een barmhartige samenleving tot kritiek op de bestaande maatschappelijke toestanden.

In de twee eeuwen waarin de geportretteerden leefden veranderde er in maatschappelijk opzicht veel. Nederland ontwikkelde zich in de negentiende eeuw van een standenmaatschappij met een duidelijke sociale en „door God gewilde” hiërarchie, naar een moderne dynamische samenleving. De kerken stonden voor de uitdaging hoe om te gaan om de ingrijpende veranderingen die de modernisering en de toenemende welwaart met zich meebrachten, zoals de ongelijke verdeling van macht en inkomen. De arbeidersklasse had het zwaar en leefde in erbarmelijke omstandigheden.

De armenzorg werd in de besproken periode steeds meer een zaak van de overheid in plaats van de kerk, die de kennis miste voor een structurele aanpak van de armoede. Er deden zich verschillende mogelijkheden voor om de sociale kwestie aan te pakken, zoals het vasthouden aan de diaconale bedeling, het realiseren van sociale wetgeving van staatswege, overleg tussen werkgevers en vakbonden, de keus voor een socialistische samenleving en voor een meer reformistische koers, zoals voorgestaan door de hervormde theoloog W. Banning (1888-1971).

Nadat er in de negentiende eeuw een felle strijd werd gevoerd over wie verantwoordelijk was voor de armen, de kerk of de overheid, kreeg in de twintigste eeuw de overheid steeds meer de taak van sociale hulp, mede door de opkomende sociale wetgeving. De absolute armoede was inmiddels teruggedrongen en de zorg richtte zich meer op de sociaal zwakkeren. De sociaal bewogen theoloog was er nog wel, maar zijn rol werd steeds meer overgenomen door vakbonden en politieke partijen die hun eigen kader schiepen.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer