Westen speelt gevaarlijk spel rond Syrië
De westerse politiek rond Syrië heeft levensgevaarlijke consequenties. Het Westen voert een kortetermijnpolitiek die vooral ingegeven lijkt door emoties en voorbijgaat aan de gevaarlijke sektarische dimensie van de strijd in Syrië.
Na de slachtpartijen in de Syrische dorpen Hula en al-Qubeir is de patstelling rond Syrië verder verscherpt. Het Westen wil „iets doen”, maar Rusland en China wijzen militaire interventie van de hand.
Syrië lijkt de plek geworden waar allerlei brandende kwesties zich momenteel samenballen: de oorlog tegen al-Qaida, het Iraanse nucleaire vraagstuk, de veiligheid van Israël en de Iraans-Saudische koude oorlog om regionale hegemonie. Tegen deze achtergrond komt de vraag op of het westerse standpunt, dat soms vooral gedicteerd lijkt te worden door emoties, opgewekt door bijvoorbeeld gruwelijke beelden van dode kinderen, wel voldoende doordacht is.
In allerlei westerse analyses ligt vooral de focus op het Syrië van ná de val van het huidige regime. Hier manifesteren zich echter gelijk twee problemen.
Allereerst roept sinds de ramadan van 2011 een koor van internationale politici voortdurend dat de val van het Syrische regime slechts een kwestie van weken zou zijn. Thans staan we aan de vooravond van de islamitische vastenmaand 2012 zonder dat er aanwijzingen zijn dat het regime intern in elkaar zal storten. Eventuele onderlinge geschillen binnen het regime lijken integendeel bijgelegd om een eenheidsfront te vormen.
Verder kunnen we er niet omheen dat dit soort analyses volkomen in strijd is met het vredesplan van Kofi Annan, waaraan de internationale gemeenschap zich verbonden heeft. De essentie van dit plan zijn politieke onderhandelingen tussen de Syrische oppositie en het regime onder leiding van de Syrische president.
Seculiere bril
De verwarring begint reeds bij twee tegenstrijdige visies op wat zich in Syrië afspeelt. Vanuit zijn eigen geschiedenis kijkt het Westen vooral door een seculiere bril naar de crisis in Syrië en definieert deze als een strijd tussen het Ba’athregime enerzijds, en een oppositie die meer pluralisme en democratische openheid nastreeft anderzijds.
De hele Arabische regio echter ziet in de Syrische crisis vrijwel uitsluitend de strijd van de soennitische meerderheid tegen de alevitische (lees: sjiitische) minderheid.
In andere Arabische landen werd al eerder duidelijk dat het Westen blijkbaar heeft geaccepteerd dat democratische hervormingen in de zin van een vrije stembusgang de politieke islam aan de macht brengen, veelal belichaamd in de moslimbroeders.
Eveneens is duidelijk dat de Syrische moslimbroeders de door het Westen gesteunde oppositionele Syrische Nationale Raad (SNC) domineren, wat suggereert dat het Westen begrepen heeft dat de Syrische moslimbroeders in belangrijke mate de kleur en de richting van een nieuw bewind in Damascus zouden gaan bepalen.
De ontwikkelingen van de afgelopen maanden zetten echter ernstige vraagtekens bij deze politieke calculaties. De Syrische burgerlijke oppositie, waaronder de SNC, heeft nog uitsluitend gewicht in westerse hoofdsteden, maar is iedere invloed op het verloop van de gebeurtenissen in Syrië zelf kwijtgeraakt. Het is de gewapende oppositie die thans de situatie domineert, wat paradoxaal genoeg de kans dat het huidige regime overleeft aanmerkelijk vergroot.
Er bestond in het Westen reeds veel onduidelijkheid over welke krachten er nu precies schuilgaan achter de in Turkije gevestigde oppositionele SNC. De SNC deed de tactische zet om de Franse Sorbonnehoogleraar Burhan Ghalioun tot zijn voorzitter te benoemen, wat de raad een geruststellend seculier gezicht gaf.
Machtsstrijd
Recent bleek echter dat er binnen deze SNC een machtsstrijd gaande was die prof. Ghalioun dwong af te treden. Dat deed de bange vraag rijzen of deze raad wel capabel was om een eventuele overgangsperiode in Syrië in goede banen te leiden. Er blijkt binnen deze Council sprake te zijn van radicaal tegenstrijdige visies en ideologieën.
Dat was vorig jaar ook het geval bij de Libische Overgangsraad, maar die slaagde er tenminste in de schijn van eensgezindheid op te houden totdat het doel –de verwijdering van Gaddafi– was bereikt. Dat de Syrische raad zelfs hiertoe niet in staat blijkt, geeft te denken.
Met betrekking tot de Syrische gewapende oppositie is het beeld zo mogelijk nog onduidelijker. Ze presenteert zich naar de buitenwereld toe als het Vrije Syrische Leger, maar bekend is dat er onder deze brede benaming minstens zestig milities schuilgaan die op verschillende plaatsen in Syrië al onderling slaags zijn geraakt.
Verontrustend hierbij is vooral de steeds nadrukkelijkere presentie van gewelddadige salafistische groeperingen, wat het Westen huiveriger maakt militair in te grijpen. Het Vrije Syrische Leger heeft het vredesplan van Kofi Annan reeds doodverklaard en de ‘wapenstilstand’ met het Syrische regime eenzijdig opgezegd. Dat resulteerde deze week in een gevaarlijke escalatie van de geweldsspiraal. Daarmee geeft deze gewapende oppositie het regime feitelijk de legitimatie om keihard op te treden.
Het Westen lijkt de gevaarlijke sektarische dimensie van de strijd in Syrië te onderschatten. Vooral de Arabische golfstaten zijn vastbesloten om het Syrische regime met geweld ten val te brengen, in de hoop hiermee drie vliegen in één klap te slaan.
Nucleair Iran
Enerzijds zou het de soennitische geloofsbroeders aan de macht brengen in Damascus. Anderzijds zou het de positie van de soennitische minderheid in buurland Irak versterken én de weg openen voor meer invloed in Libanon. Dit alles om de macht van het gevreesde Iran te verzwakken.
Iran is echter even vastbesloten dit niet te laten gebeuren. De Arabische golfstaten en Turkije vrezen vooral de macht van een toekomstig nucleair Iran. Een zakelijke inschatting van de situatie maakt het waarschijnlijk dat de recente ontwikkelingen in Libië en Syrië het Iraanse leiderschap slechts vastberadener hebben gemaakt om de Iraanse nucleaire ambities in versneld tempo te verwezelijken.
De Libische leider Gaddafi had zijn eigen massavernietigingswapens vrijwillig vernietigd, waarmee hij in zekere zin zijn eigen doodvonnis ondertekende. De NAVO zou Libië namelijk nooit hebben durven aanvallen in de wetenschap dat Gaddafi beschikte over nucleaire wapens.
Het voortdurende dreigen door het Westen met een eventuele militaire aanval op Syrië heeft Iran versterkt in de opvatting dat slechts nucleaire afschrikking een eventuele aanval op Iraans grondgebied kan voorkomen.
Syrië lijkt momenteel de plek geworden waar alle problemen van het Midden-Oosten samenkomen. Het Iraanse nucleaire programma vormt een van deze problemen. Zeker na de Amerikaanse militaire terugtrekking uit Irak zijn de Arabische golfstaten tot de conclusie gekomen dat in Washington de politieke wil ontbreekt om een militaire aanval uit te voeren op de Iraanse nucleaire infrastructuur.
Het Syrische regime vormt de belangrijkste Iraanse bondgenoot in de Arabische regio en de golfstaten hopen door het ten val brengen van het Syrische regime de as Teheran-Bagdad-Damascus-Hezbollah te doorbreken. Een as die de Jordaanse koning Abdullah recentelijk omschreef als de „sjiitische halve maan.”
Het zou de Iraanse invloed in de regio aanmerkelijk verzwakken en Washington heeft zich laten overtuigen dat dit op zijn beurt de Iraniërs flexibeler en meegaander zal maken aan de nucleaire onderhandelingstafel.
Israëlische aarzeling
Zoals reeds aangegeven is het echter waarschijnlijker dat het precies averechts zal uitpakken. Al deze overwegingen verklaren gedeeltelijk het opvallende Israëlische stilzwijgen over de ontwikkelingen in buurland Syrië en de Israëlische aarzeling om de Syrische oppositie te steunen.
Recentelijk bezochten de twee Amerikaanse senatoren John McCain en Joseph Lieberman de Syrisch-Turkse grens, waar ze tot Turkse tevredenheid onder grote internationale media-aandacht de Verenigde Staten opriepen om militaire actie te ondernemen tegen Syrië.
Het waren echter precies deze twee senatoren die zich in 2003 sterk maakten voor een aanval op Irak en in 2011 NAVO-actie bepleitten in Libië. Wat zowel in Irak als Libië uiteindelijk leidde tot de feitelijke ineenstorting van de staat en een explosie van geweld en chaos.
Het zijn precies deze twee ingrediënten die in het veel complexere Syrië voorkomen dienen te worden en alle internationale inspanningen moeten deze doelstellingen als vertrekpunt hebben.
De belangrijkste vraag die het Westen zich zou moeten stellen betreft de vraag of regionale bondgenoten zoals Turkije en de Arabische golfstaten wel deze bovengenoemde uitgangspunten en doelstellingen delen.
De vergelijking dringt zich hier op met de Afghaanse oorlog, die in 1979 begon. De voormalige Sovjet-Unie was Afghanistan binnengevallen en er werd een internationale coalitie gevormd om de Sovjets te verdrijven. Uiteindelijk zou het vooral een internationale brigade van jihadisten en salafisten zijn die de voorhoede en kern vormde in deze strijd tegen de Sovjet-Unie.
Het waren de Arabische golfstaten die deze brigade bewapenden en financierden. Dit alles werd met westerse hulp georganiseerd in buurland Pakistan, dat de uitvalsbasis werd voor deze strijders.
Ondanks ernstige bedenkingen werd dit alles indertijd stilzwijgend gesteund door het Westen omdat men dacht in de Sovjet-Unie een gezamenlijke vijand te hebben.
Kortermijnpolitiek
Deze westerse kortetermijnpolitiek kreeg twee levensgevaarlijke consequenties. Uit de internationale jihadistenbrigade werd uiteindelijk de terreurorganisatie al-Qaida geboren en in Afghanistan zelf grepen de taliban, die vooral de favoriet waren van Saudi-Arabië, de macht, omdat ze ideologisch dicht bij het Saudische wahhabisme stonden.
Dezelfde contouren duiken thans in Syrië op. Er is een internationale alliantie ontstaan die er geen geheim van maakt het Syrische regime ten val te willen brengen. De burgerlijke oppositie is volledig in de marges van de strijd terechtgekomen, die thans wordt beheerst en gedomineerd door gewapende milities.
Qatar en Saudi-Arabië hebben deze gewapende opstandelingen 100 miljoen dollar toegezegd en deze gelden en wapens komen vooral terecht bij jihadistische en salafistische groeperingen die op grote schaal Syrië worden binnengesmokkeld.
Turkije is hierbij de rol toebedeeld die eerder in de Afghaanse situatie door Pakistan werd bekleed. De rol namelijk van uitvalsbasis en het verschaffen van trainingsfaciliteiten. En net als eerder in Afghanistan denkt het Westen een gezamenlijke vijand te hebben in het Syrische regime, dat dient te worden vervangen door een pluralistische en democratische regering.
De Arabische golfstaten weten echter wel beter. Een eventueel machtsvacuüm in Damascus zal een bloedige strijd inluiden om de macht, die uiteindelijk zal worden beslecht door de zwaarstbewapende en meest fanatieke milities. Oftewel de milities die momenteel al door de golfstaten worden gefinancierd.
Het zal een strijd worden waarvoor vooral de vele Syrische minderheden het gelag zullen betalen. De alevitische minderheid, die sterk wordt geïdentificeerd met het huidige regime, loopt bovendien het risico van regelrechte genocide.
Dit doemscenario kan slechts voorkomen worden door een politieke oplossing via de onderhandelingstafel. Deze oplossing lijkt echter verder weg dan ooit, omdat de Syrische oppositie ieder gesprek met het Syrische regime weigert en gekozen heeft voor een totale militaire confrontatie. Enige tijd geleden verzuchtte een Libanese journalist dat slechts een Arabische Gandhi deze situatie nog kan redden.