ChristenUnie-Kamerlid Wiegman: „En plots sloop de twijfel in mijn hart”
DEN HAAG – ChristenUnie-Kamerlid Wiegman (36) stelt zich niet beschikbaar voor de nieuwe lijst. Ze wil „met dezelfde idealen, op een andere plek, met de inhoud verder.”
U was recent goed op dreef, zoals bij het debat over de rituele slacht. Waarom vertrekt u?
„Juist omdat het zo goed ging, was mijn eerste reflex na de val van het kabinet: Ik ga door. Maar de laatste weken dacht ik: Wacht eens even; ik moet hier toch eens goed over nadenken. Wil ik wel écht door? Toen heb ik wat deurtjes in mijn leven opengezet om te reflecteren. Toen is ook de twijfel in mijn hart geslopen. En die is daarna alleen maar groter geworden.”
Waar twijfelde u dan aan?
„Ik merkte dat ik heel veel plezier heb ervaren aan de inhoud van mijn werk, maar dat ik me desondanks afvroeg of mijn plek de komende vier jaar opnieuw in de Kamer was, of juist op een andere plaats. Alleen al het feit dat ik met die vragen rondliep, was voor mij het signaal dat het tijd is voor wat anders.”
Wat gaat u nu doen?
„Dat ligt nog volledig open. Deze keuze komt vanuit mijn hart, na veel gesprek en gebed. Wel heb ik veel zin om met de kennis die ik heb opgedaan, en met dezelfde idealen, op een andere plek aan de slag te gaan. Ik wil verder met de dingen die echt mijn hart hebben. De afgelopen jaren heb ik ervaren dat het dan gaat om de zorg, om kwetsbare groepen.”
Is uw gezin –u bent moeder van drie schoolgaande kinderen– ook oorzaak van die twijfel?
„Ook dat heeft meegespeeld, Maar het komt toch vooral bij mijzelf vandaan en niet omdat het thuis uit de hand dreigde te lopen. Het is juist heel erg goed gegaan in mijn gezin. Sterker nog, mijn oudste zoon zei, toen ik hem onlangs vertelde over mijn twijfels: „Mam, je wordt toch geen huisvrouw? Ik vind pappa veel leuker!” Dat geeft aan dat mijn kinderen het heerlijk vinden om ook hun vader vaak thuis te hebben. Maar natuurlijk zie ik ernaar uit om óók zelf meer tijd te hebben voor mijn gezin.”
In 2007 verving u CU-leider Rouvoet, die als minister in het kabinet-Balkenende IV stapte. U bent dus Kamerlid geweest van een regerings- en een oppositiefractie. Hoe heeft u dat beleefd?
„Ik was al actief voor de CU in de gemeenteraad in Zwolle en wist niet beter dan dat er ook een wethouder in het college zat. Ik was dus al gewend aan een situatie waarin de CU verantwoordelijkheid neemt. Voor mij was kabinetsdeelname heel normaal. En hoewel ik de afgelopen anderhalf jaar het verschil met toen heb gemerkt, zie ik voor mezelf vooral overeenkomsten: ik ben steeds aan de slag geweest met de inhoud, met het enige verschil dat ik het met het vorige kabinet vaker eens was dan met het huidige.”
Als zorgwoordvoerder moest u tijdens destijds compromissen verdedigen tegenover seculiere fracties, maar ook tegenover een bondgenoot als de SGP, die wat u bereikt had vaak mager vond.
„Ja, dat heb ik toch wel als heel bijzonder ervaren. Ik was in die periode juist blij met de dingen die we wél hadden weten te bereiken op medisch-ethisch terrein, zoals de extra investeringen in palliatieve zorg. We weten allemaal hoe de verhoudingen recent lagen in dit land. En ik moet zeggen dat ik veel van onze uitgangspunten in de afgelopen twee jaar meer bedreigd vond, dan toen.”
Hoe zou u uw functioneren als Kamerlid omschrijven?
„NRC Handelsblad noemde me ooit de koningin van de werkbezoeken. Dát heeft me, denk ik, wel gekenmerkt: veel het land in gaan en de mensen ontmoeten om wie het uiteindelijk draait. Daarvan kreeg ik energie. Niet van al dat politieke gedoe. Met scoren als doel op zich heb ik me nooit zo beziggehouden.”
Wat ziet u als hoogte- en dieptepunt?
„Heel mooi was dat het ons in het vorige kabinet lukte om de hulp aan tienermoeders te verbeteren. Wat ik wel als moeilijk heb ervaren, was de discussie rond genetische afwijkingen bij embryo’s. Het is me opgevallen hoe makkelijk er voorbij wordt gegaan aan argumenten die ertoe doen en hoe snel er wordt beweerd dat onze standpunten alleen van ons geloof afhangen. Natuurlijk ben ik geïnspireerd door mijn geloof, maar mijn drijfveer is om mensen niet bij voorbaat uit te sluiten. Dat er niet getwijfeld wordt aan de waarde van het bestaan. Die discussie heb ik erg ingrijpend gevonden. Dan gaat het om leven en dood. Dat raakt me zo; daar kan ik elke dag opnieuw emotioneel onder worden. Juist om die onderwerpen heb ik ook lang na moeten denken over mijn huidige positie, omdat nu weggaan uit de Kamer betekent dat ik ze moet loslaten. Tegelijkertijd ben ik enorm gemotiveerd om, vanuit een andere hoek, juist bij deze onderwerpen betrokken te blijven. Een gelovig iemand gaf bij mijn aantreden ook het advies: Denk erom dat je je identiteit er niet van af laat hangen. En dat is zó waar. Ik ben Kamerlid geweest, maar dat was niet mijn identiteit. Mijn identiteit ligt in Christus en als dát als een paal boven water staat in je leven, zoek je zekerheden niet in je werk of in aanzien. Dat zorgt voor een gezonde afstand die ook perspectieven biedt om volgende stappen te durven nemen.”