Boerenleider Koekoek had lak aan Haagse gewichtigdoenerij
Het boek ”100 jaar boer Koekoek” van Ida Terluin is geen lectuur die zich met rode oortjes laat lezen, maar met name de hoofdstukken over de vroegere boerenleider heb ik toch wel met veel smaak tot me genomen. Enerverende tijden waren het. Vorige week heeft u in deze krant al een interview van politiek redacteur Kees de Groot met de auteur kunnen lezen.
Een van de conclusies van Terluin is dat de Boerenpartij nooit erg serieus is genomen, terwijl het wel degelijk een partij was met een eigen gedachtegoed en een heldere visie op wat goed zou zijn voor ons land. Daarin heeft ze zonder meer gelijk. Premier Lubbers noemde boer Koekoek ooit ”de hofnar van de Kamer”, en dat was typerend voor de wijze waarop de politieke elite over hem en zijn volgelingen dacht. Zonder dat het hardop werd gezegd, beschouwde de heersende kaste de Bennekomse politicus als een boerenkinkel die te dom was om te begrijpen hoe het land moest worden bestuurd. En dat was toch wel een beetje een onderschatting.
Tegelijk is het waar dat Koekoek en de zijnen zich voortdurend te buiten gingen aan simplisme. Veel kwesties die in de Kamer aan de orde kwamen, gingen hun boven de pet. Koekoek was overigens de eerste om dat de erkennen. Hilarisch is wat dat betreft het citaat in het boek waarin de boerenleider toegeeft dat hij soms maar wat riep. Toen het over de veehouderij ging, zei hij: „Ik weet nu toevallig waarover ik spreek. Het is ook wel eens anders, maar dan zorg ik er wel voor dat het niet opvalt.”
Hij was in de eerste plaats een man die de taal van het volk sprak. Dat mag dan nu niet zo vreemd meer zijn, in die dagen was dat vrij bijzonder. Ministers en parlementariërs plachten zich in dure termen uit te drukken. Dan klonk het allemaal veel gewichtiger. Koekoek had daar lak aan en zou niet eens in staat zijn geweest om zich bij dat gebruik aan te sluiten. Dat maakte hem tot een outcast, een vreemde eend in de Binnenhofvijver. Daar hoefde je dus ook niet naar te luisteren, ook al had hij soms best wel behartigenswaardige bijdragen. Zo stelde hij ooit voor om de salariëring van Kamerleden met 20 procent terug te brengen. Voor wat minder kon het ook wel. Dat was geen zet om kiezers te paaien maar dat meende hij. De Kamer diende het goede voorbeeld te geven, vond hij, en met die gedachte was weinig mis.
Er zijn twee kwesties waarop ik nog wat aanvullingen op het boek wil geven. In de eerste plaats stelt de auteur veel verwantschap vast tussen de denkbeelden van de Boerenpartij en die van de SGP. Dat klopt natuurlijk. Daarvoor hoef je geen politicologie te hebben gestudeerd. Wat Terluin kennelijk niet weet, is dat een van de centrale figuren uit de partij ooit volbloed SGP’er was. Het betreft Simon van Marion, die jarenlang in het hoofdbestuur van de Boerenpartij zat en zes jaar senator was voor de partij. Deze ex-verzetsman speelde ooit een rol binnen de SGP-jongerenbeweging en was korte tijd voorzitter van de SGP-kiesvereniging in Rotterdam, waar hij hoofd was van de Petrus Dathenusschool. Die school ging uit van Gereformeerde Gemeenten. Van Marion stond in de eerste jaren na de oorlog in nauw contact met de oprichter van de SGP, ds. G. H. Kersten. Die was tot zijn overlijden in 1948 predikant in Rotterdam.
Een andere aanvulling heeft betrekking op de commissie-Nijssen. Die naam komt helaas niet in het boek voor. Nijssen was een trouw volgeling van de boerenleider en had zelfs een in Bennekom aangeschafte koekoeksklok in de kamer hangen. In 1977 had ik uitgebreid contact met hem, wat leidde tot een publicatie in deze krant over fraude binnen de partij. Er bleek gerommeld te zijn met stembriefjes. Ook waren procedureregels met voeten getreden. Nijssen kon een groot aantal documenten overleggen die zwart op wit aantoonden dat er vergaand was gerommeld. Niemand minder dan Van Marion beaamde dat.
De schrijfster beroept zich op een justitieel onderzoek dat geen onrechtmatigheden heeft aangetoond, maar de publicatie in deze krant van 8 juli 1977 (eenvoudig te raadplegen via Digibron) had haar te denken moeten geven. De affaire leidde tot tal van royementen. Lastpakken werden gewoon uit de partij gekieperd. Desgevraagd zei Koekoek daarover: „Die royementen, ach dat is bij ons heel gewoon. Wanneer sommige leden zich niet naar de zin van het hoofdbestuur gedragen, worden ze door dat toch democratisch gekozen bestuur gewipt. Zo gaat dat bij een partij die orde op zaken stelt. Wij regelen de boel.”
Later heb ik –om met een anekdote te besluiten– Koekoek nog eens gebeld over het gerucht dat hij niet bij de inhuldiging van Beatrix aanwezig wilde zijn maar ik had het helemaal bij hem verbruid. Een andere politicus zou wellicht hebben gedacht: „Oei, het RD aan de lijn, daar zitten veel kiezers, laat ik maar aardig doen.” Door dat soort overwegingen werd Koekoek niet gehinderd. Hij raadde me aan om me te houden bij de partijen waar we als krant anders ook over schreven. Vervolgens wenste hij me veel sterkte en legde ijskoud de hoorn op de haak. U gelooft het misschien niet maar ik mocht dat wel. Hielenlikkers waren er al genoeg.