Bonhoeffers ”Ethiek” was levensgevaarlijke onderneming
ZOETERMEER – Bonhoeffers ”Ethiek” was een eenzame en levensgevaarlijke onderneming. De Duitse theoloog, die in 1945 door de nazi’s werd opgehangen, sloot zich aan bij het actieve verzet en zag zich geplaatst voor de opgave om theologisch en ethisch antwoord te geven op de uitdagingen van die tijd. Vanavond wordt de eerste Nederlandse vertaling gepresenteerd.
Het leeuwendeel van de vertaling, onder de titel ”Dietrich Bonhoeffer. Aanzetten voor een ethiek” (uitg. Boekencentrum, Zoetermeer) heeft dr. Wilken Veen (protestants predikant in Amsterdam) voor zijn rekening genomen, een derde van de teksten is door dr. Gerard den Hertog (hoogleraar ethiek in Apeldoorn) vertaald.
Bonhoeffers ”Ethiek” was het laatste theologische project dat Bonhoeffer onder handen had en waarvan hij zelf dacht dat het zijn levenswerk zou worden, zo stellen de beide inleiders. Het zou de voltooiing van zijn bekende werk ”Navolging” (1937) moeten zijn.
De Broederraad van de Oudpruisische Belijdende Kerk, de groep die iedere vorm van staatsinmenging en van samenwerking met de Duitse christenen afwees, vroeg Bonhoeffer om de Duitse kerk en de samenleving te dienen met een ethiek die afgestemd was op de situatie van het Derde Rijk. Nadat Karl Barth vanuit de koningsheerschappij van Jezus Christus principieel afstand had genomen van een lutherse tweerijkenleer (met de bijbehorende boedelscheiding van kerk en staat), had de Broederraad van de Oudpruisische kerk behoefte aan ethische doordenking van de vragen. De ethische vragen hadden grote urgentie, omdat op 1 september 1939 de Tweede Wereldoorlog was uitgebroken. De Belijdende Kerk verzocht Bonhoeffer om niet alleen theologische nota’s over concrete vragen te leveren, maar ook een samenhangende visie te ontwikkelen.
Bonhoeffer kon de ”Ethiek” niet voltooien omdat hij op 5 april 1943 gevangengenomen werd en vlak voor het einde van de oorlog, op 9 april 1945, terechtgesteld werd. De uitgave die na de oorlog tot stand kwam, in 1949 (door zijn student Eberhard Bethge), bestond uit een aantal hoofdstukken in meer of minder afgeronde vorm gereed, met daarbij kladnotities en diverse brieven, waarin Bonhoeffer over zijn ”Ethiek” schrijft.
Bonhoeffer schrijft volgens de inleiders enerzijds bewust verhullend, maar anderzijds vlucht hij ook niet in algemeenheden. Hij formuleert heel concreet het oog op het leven als mens en als christen in een nationaalsocialistische ”onrechtsstaat”. Omdat Bonhoeffer niet de mogelijkheid had met anderen door te spreken over wat hij geschreven had, was het werken aan de ”Ethiek” „een eenzame en levensgevaarlijke onderneming.”
De Nederlandse uitgave is niet bedoeld als integrale vertaling van de huidige uitvoerige Duitse editie van Bonhoeffers ”Ethiek”. Opgenomen zijn de complete teksten waarvan vaststaat dat Bonhoeffer die voor zijn ”Ethiek” bedoeld heeft, verder enkele andere teksten van Bonhoeffer over ethische vragen uit de periode van 1940 tot 1943, omdat ze een waardevolle aanvulling vormen op de editie van de ”Ethiek”.
De titel ”Aanzetten voor een ethiek” is volgens de inleiders niet alleen gekozen vanwege het onvoltooide karakter van Bonhoeffers nagelaten ”Ethiek”, maar ook omdat de ethiek die hem voor ogen stond nooit bedoeld was als een kant-en-klaar ontwerp. Bonhoeffer noteerde niet zonder reden als ondertitel voor zijn boek ”Poging tot een christelijke ethiek”. „Het is de bedoeling dat de lezer de ethiek tot een werkboek maakt en de aanzetten van Bonhoeffer oppakt om zelf in verantwoordelijkheid een weg te gaan.”
Kenmerkend voor Bonhoeffers ”Ethiek” is het onderscheid tussen het ”laatste” en het ”voorlaatste”. Het ”laatste” heeft betrekking op de nieuwe wereld van Gods Koninkrijk, het ”voorlaatste” is alles wat aan het laatste voorafgaat. Bonhoeffer spreekt niet van de schepping, maar van het ”voorlaatste”, enerzijds om de verzelfstandiging van de schepping tegen te gaan, anderzijds om de eigen betekenis van dit aardse leven te waarborgen. Omdat God het goede leven op deze aarde wil, dient de mens de aarde trouw te blijven.
Kern van Bonhoeffers ”Ethiek” is dat God de hele werkelijkheid in Christus met Zich heeft verzoend. De wereld is niet opgedeeld tussen Christus en de duivel, een sacraal of profaan terrein, maar vormt één „Christuswerkelijkheid.” „De wereld is betrokken op Christus, of ze dat weet of niet.” De kerk is niet een religieuze gemeenschap die Christus vereert, maar gestalte van Christus in de wereld.
„Avondland naar het niets”
„Met het verlies van zijn door de gestalte van Jezus Christus gebrachte eenheid staat het Avondland voor het niets. De losgemaakte krachten gaan tegen elkaar tekeer.”
Bonhoeffer geeft in zijn ”Ethiek” een scherpe cultuuranalyse. Hij ziet de eenheid van het Avondland bedreigd door „de totale oorlog.” Hij beleeft zijn tijd als het einde van het grote secularisatieproces dat al met de Franse Revolutie begonnen is. Het Bijbelse, reformatorische godsgeloof heeft de wereld „radicaal ontgoddelijkt” en de wetenschap mogelijk gemaakt, en dat is positief, maar de hierdoor ontstane techniek heeft het Avondland dienstbaar gemaakt aan „de denkende en experimenterende mens.” De erfenis van de Franse Revolutie ziet Bonhoeffer in techniek, massabeweging en nationalisme, in het algemeen de afbraak van alle ordeningen.
Luthers grote ontdekking van de vrijheid van een christenmens en de „katholieke dwaalleer van het wezenlijk goede in de mens” zijn uitgelopen op de vergoddelijking van de mens, die „de proclamatie van het nihilisme” is. „Met de vernietiging van het bijbelse godsgeloof en alle goddelijke geboden en ordeningen verwoest de mens zichzelf. Er ontstaat een ongeremd vitalisme, dat de ontbinding van alle waarden meebrengt en pas tot rust komt in de uiteindelijke zelfvernietiging, in het niets.”
Het niets waarin het Avondland binnendrijft is niet het natuurlijke einde, het is opnieuw een niets dat typisch is voor het Avondland, dat wil zeggen „een rebels, gewelddadig, God- en mensvijandig niets.” Er is daarin geen toekomst en geen verleden. „Er is alleen nog het ogenblik dat gered is van het niets, en het graaien naar het volgende ogenblik. Iedere innerlijke opbouw, ieder proces van langzaam rijpen op persoonlijk en beroepsmatig gebied wordt abrupt afgebroken.”
Voor „de ultieme val in de afgrond” kunnen volgens Bonhoeffer maar twee dingen behoeden: het wonder van een nieuwe geloofsopwekking, en de macht die de Bijbel aanduidt als ”de weerhouder” (2 Thess. 2:7). Terwijl de ”weerhouder” een ordeningsmacht van staatswege is, is de kerk de plaats waar het wonder van God wordt verkondigd. In het ingestorte corpus christianum heeft de kerk een historische taak. „Aan een wereld die zich van Christus heeft afgekeerd nadat ze Hem heeft gekend, moet de kerk getuigen van Jezus Christus als de levende Heer.”