Piet van Egmond: strenge docent, artistieke speler
Piet van Egmond: precies honderd jaar geleden werd de eigenzinnige organist en dirigent in Amsterdam geboren. Het slot van een tweeluik: Theo Griekspoor, Christiaan Ingelse en Aart Bergwerff, die door Van Egmond werden opgeleid of gevormd, geven hun visie op de dertig jaar geleden overleden musicus.
Theo Griekspoor
Theo Griekspoor (64), organist in Aalsmeer, kreeg van zijn 15e tot zijn 22e privéles van Piet van Egmond. De lessen waren bij de meester thuis. De laatste jaren werd het contact wat persoonlijker; Griekspoor en zijn vrouw kwamen zelfs op Van Egmonds verjaardag. „Ook gunde hij mij in die periode een kijkje in z’n souterrain, waar al zijn elektrische treinen stonden. Dat voelde uniek, want dat voorrecht viel weinig mensen ten deel, begreep ik van hem.”
Volgens Griekspoor had Van Egmond „een zeer charismatische uitstraling” en was hij „zeer dominant aanwezig”, wat grote indruk op hem als jongen van 15 maakte. Tegelijk was de eigenzinnige toonkunstenaar iemand die het contact met mensen erg op prijs stelde. „Hij had de gewoonte om na een orgelconcert snel naar beneden te gaan om met het publiek na te praten over het gespeelde. Mensen konden gerust vragen stellen; hij nam de tijd om een duidelijk antwoord te geven.”
Als docent benadrukte Van Egmond de techniek van het orgelspelen. „Zeer uitgebreid werden de vinger- en voetzettingen behandeld. Hij wilde dat ik elk muziekstuk dat ik ging instuderen voorzag van degelijke zettingen. Als dat gebeurd was, moest die muziek ook altijd met díé zetting worden gespeeld.” Griekspoor heeft nog altijd profijt van die aanpak. „Zijn invloed is bij mij nog steeds voelbaar. Muzikaal heeft Van Egmond dan ook een groot stempel op mij gezet. Zelfs nu nog zeggen mensen dat ze zijn stijl in mijn muziek terughoren.”
Van Egmond was als musicus „zeer breed”, zegt zijn oud-leerling. „Hij kon na een moeilijke preludium en fuga van Bach moeiteloos overschakelen op een transcriptie van een stuk uit een opera.” Door de manier waarop hij met het orgel omging, heeft Van Egmond dat instrument voor heel veel mensen toegankelijker gemaakt. „Hij behandelde het orgel eigenlijk als een orkest. Dat kwam tot uiting in zijn manier van registreren. Maar vooral ook in de vele transscripties van bekende opera- of operettestukken die hij speelde. In die zin was hij zijn tijd ver vooruit. Tegenwoordig nemen veel organisten het orgelrepertoire wat ruimer dan vroeger. Volgens mij heeft Van Egmond daar het fundament voor gelegd.”
Mooie herinneringen bewaart Griekspoor aan de gesprekken tijdens de lessen. „Toen ik een keer wat persoonlijke probleempjes had, werd er tijdens de les geen noot gespeeld. Op zo’n moment stelde hij de mens even boven de muziek.” Ook blijft Griekspoor bij hoe hij Van Egmond soms mocht helpen. „Bijvoorbeeld in de Bachzaalgemeente in Amsterdam, bij het instuderen van een onbekend lied. Hij vóór de gemeente, ik achter het orgel. Of de keren dat ik mocht registreren tijdens een concert in de Amsterdamse Oude Kerk. Na afloop stelde hij mij dan, onder het orgel, voor aan het publiek.”
Ook al was Griekspoor het niet altijd eens met Van Egmonds opvattingen over de muziekinterpretatie, hij zal deze „prominente figuur” zijn leven lang niet vergeten. „Ik had het contact met hem voor geen goud willen missen!”
Christiaan Ingelse
Christiaan Ingelse (1948), organist van de Sint-Jan in Gouda, kwam op zijn 16e bij Piet van Egmond terecht. „Ik had negen jaar lang pianoles gehad van Van Egmonds leerlinge Miep Dijkstra. Toen ik orgel wilde gaan studeren aan het conservatorium ben ik les gaan nemen bij Van Egmond. Hij stoomde me toen in één jaar klaar voor het conservatorium in Den Haag.”
Ingelse kreeg gedegen les. „Van Egmond lette op alles: muzikale uitdrukking, techniek, vingerzetting. Hij onderwees mij ook grondig in het pedaalspel, dat ik immers nog helemaal onder de knie moest krijgen. Als docent was hij inspirerend en streng. Maar zo legde hij een goed technisch en muzikaal fundament voor mijn verdere orgelstudie.”
Destijds had Ingelse daar geen erg in, maar Van Egmond bereidde hem in dat jaar voor op zijn toekomstige conservatoriumdocent Adriaan Engels. „Hij liet me veel Pepping, Micheelsen en Distler spelen, omdat hij wist dat dit de muziek was waar Engels zeer op gesteld was. Als je beseft dat Van Egmond toch op een heel ander muzikaal level stond, vind ik dat toch wel bijzonder en zeer sympathiek.”
Ingelse herinnert zich Van Egmond als „een extraverte persoonlijkheid, vriendelijk en hartelijk in de omgang.” Als musicus noemt hij hem „eminent, niet alleen als organist maar ook als dirigent. Hij had een enorme techniek.”
Van Egmond vormde met Feike Asma en Simon C. Jansen de Grote Drie van de Nederlandse orgelcultuur na de Tweede Wereldoorlog. Als Ingelse die drie moet vergelijken? „Simon Jansen kende ik eigenlijk alleen als dirigent. Ik heb hem meerdere malen meegemaakt als hij in het concertgebouw van Haarlem de Messiah van Händel of de Matthäus Passion van Bach uitvoerde. Die uitvoeringen maakten op mij als jongen grote indruk. Maar als organist heb ik Jansen nooit gehoord. Als ik daarom een nummer één van de organisten moet noemen, is dat zonder enige twijfel Piet van Egmond. Hij beheerste zijn programma’s op en top, en dat kan van Feike Asma bepaald niet altijd gezegd worden.”
Wat Van Egmond dertig jaar na zijn overlijden heeft nagelaten in het Nederlandse muziekleven? „Dat vind ik een lastige vraag. Laat je als organist veel meer achter dan een aantal mooie herinneringen aan bepaalde concerten? Als componist ligt dat, als het om een goede componist gaat, anders. Zijn muziek wordt immers mogelijk nog gespeeld. Daarin ligt een belangrijkere betekenis dan je als uitvoerend musicus kunt hebben.”
Wat Ingelse persoonlijk van Van Egmond bijblijft? „Ronduit indrukwekkend vond ik de radio-opnames in de dom van Keulen, waar hij een magistrale uitvoering gaf van een aantal grote koraalfantasieën van Reger. Ook blijft mij bij dat ik voor mijn solistenexamen de ”Variations on a recitative” van Arnold Schönberg had gespeeld. Ik schreef Van Egmond daarover een brief. Toen reageerde hij met een aardig briefje waarin hij schreef veel belangstelling te hebben voor het orgelwerk van Schönberg en dat hij dat direct zou aanschaffen. Ook zou hij mijn verdere ontwikkeling met belangstelling blijven volgen.”
Aart Bergwerff
Aart Bergwerff (1960), organist van de Haagse lutherse kerk en sinds kort ook van de Grote Kerk in Breda, kreeg nooit les van Piet van Egmond. Toch stond hij jarenlang onder diens invloed. „Als beginnend orgelleerling was ik helemaal in de ban van Van Egmonds opnames. We hadden thuis lp’s van veel organisten, maar die van Piet waren mijn favoriet.”
Als jochie van 11 kwam Bergwerff met de bekende organist in contact. „Ik mocht in 1972 meedoen aan een serie orgelconcerten door jong talent. Van Egmond was bij die serie betrokken. Zo kwamen we ook in de Prinsessekerk in Amsterdam, met het Steinmeyerorgel. Toen heb ik Van Egmond vaak ontmoet. Ik kwam ook wel bij hem thuis aan de Koninginneweg. Daar heb ik nog voor hem voorgespeeld op zijn drieklaviers huisorgel. Het was een bijzondere periode.”
Intussen draaide Bergwerff thuis de lp’s van zijn idool grijs. „Ik ging ook zijn improvisaties van de plaat noteren. ”Ruwe stormen”, Psalm 150, ”Jezus, leven van mijn leven”: ik heb ze allemaal in een map zitten. Ik denk dat het wel leuk is daar nog een keer iets mee te doen.” Van Egmond was ervan op de hoogte dat Bergwerff met zijn improvisaties bezig was. „Hij vond het heel leuk dat ik als klein jongetje m’n gehoor op deze manier trainde.”
Bergwerff had zelf les van de Rotterdamse musicus Addie de Jong. „Die had een heel andere manier van spelen.” Toen hij naar het Rotterdamse conservatorium ging en les kreeg van onder anderen André Verwoerd en Piet Groenendijk, nam Bergwerff naar eigen zeggen afstand van de manier waarop Van Egmond speelde. „Op het conservatorium leer je de regels der kunst. Dat is goed, want het is belangrijk dat je weet hoe het moet.” De manier waarop Van Egmond orgel speelde, werd op het conservatorium kritisch bejegend. „Hoewel over Feike Asma negatiever gedaan werd. Je moet niet vergeten dat tot eind jaren zeventig Mendelssohn en Franck niet gespeeld werden op het conservatorium. Pas daarna kwam die romantische muziek weer in beeld.”
Nu Bergwerff wat ouder is en terugkijkt, ziet hij de waarde van een man als Van Egmond. „De emotie waarmee hij speelde en het gevoel voor klank dat hij had: heel bijzonder. Die man had zulke goede oren. Hij liet het orgel klinken als een orkest. Neem zo’n improvisatie over ”Ruwe stormen”: die is zó symfonisch! Ik heb wel van dichtbij gezien hoe hij registreerde: volstrekt onconventioneel. Hij zat niet vast aan dogma’s. Het enige criterium was dat het goed moest klinken. Dat is wel iets waar ik me nu in herken, ja. Het gaat erom hoe het resultaat is. Al speel je met je neus: als het goed klinkt, heeft het bestaansrecht.”
In vergelijking met Asma speelde Van Egmond heel gedisciplineerd, zegt Bergwerff. „Technisch perfect, echt goed. Asma was de man van de grote gebaren en de Franse slag, waarbij er nogal wat noten onder tafel verdwenen. Asma had dan ook weer een veel groter repertoire dan Van Egmond. Asma kon iets met veel energie groots neerzetten, Van Egmond speelde fijnzinnig, had een artistiekere aanpak. Hij was ook breder, omdat hij tegelijk dirigent was.”
Welke herinnering aan Van Egmond Bergwerff bijblijft? „Heel triviaal. Na afloop van een concert dronken we koffie in de consistorie. Ik was een jaar of 11. Van Egmond haalde een grote reep pure chocola van Verkade tevoorschijn en vroeg: „Wil je ook een stukje?” Ik was echter zo onder de indruk dat ik geen ja durfde te zeggen.”