Arm
Armen van geest zijn zij die bloedarm zijn en die met toegenegenheid en liefde tot de waarheid hun schulden en hun verdoemelijkheid voor God zien. Zij zijn daarbij innig begerig om alleen door vrije genade gezocht en gezaligd te worden en om door het bloed van Christus en door de verlossing die in Hem is te mogen worden gered.Zulken zijn arm in hun gevoel en arm in hun gedrag. Rijken kunnen veel van armoede spreken, maar zij weten niet hoe het een arm mens te moede is. Deze mensen weten het echter uit eigen ervaring. Zij weten dat zij niets hebben, niets kunnen en waarlijk niets waardig zijn. Ja, zij voelen zich zo slecht dat zij in zichzelf niets hebben waar zij bij kunnen leven. Zij hebben niets dan schande en zijn geheel melaats. Zij kunnen met Paulus in Romeinen 7:18 zeggen: „Ik weet dat in mij, dat is in mijn vlees, geen goed woont…” Ze zijn ontbloot van alle eigengerechtigheid en zijn blootgesteld aan de ontzaglijke vloeken van de wet door de slaande engel.
Natuurlijke kerkmensen, hoe slecht zij ook zijn mogen, menen echter nog veel goede dingen te hebben. Zij zeggen dat ze God liefhebben en altijd goed hebben geleefd. Doch zij leven zonder Middelaar in Gods tegenwoordigheid. Met hun opgesmukte deugden durven zij wel aankomen en die bij God in rekening brengen. Zij rusten op de deugd die ze zelf hebben voortgebracht.
H. ter Borgh, lidmaat te Groningen (De armen van geest, 1758)