‘Kennen’ van belijdenis voorwaarde voor eenheid
Wie werkelijk gereformeerd is, kent de kracht van de gereformeerde belijdenis in het hart. Minder mag er niet gezegd worden, meer is om één te zijn in het geloof niet nodig, stelt dr. P. de Vries.
Dr. H. J. C. C. J. Wilschut stelt dat de gereformeerde gezindte metterdaad kerkelijk heeft samen te leven (RD 16-3). Grote gezamenlijke deler naast de Schrift zijn de Drie Formulieren van Eenheid, betoogt hij.
Ik ben het met de gereformeerd vrijgemaakte predikant eens dat de gereformeerde belijdenis de diepste expressie is van de inhoud van de Bijbel en daarmee van het katholieke christelijke geloof. Op een aantal fundamentele vragen geeft de gereformeerde belijdenis een Bijbels antwoord.
Die antwoorden zijn onopgeefbaar. Te denken valt aan de noties dat de levende God een Drie-enige God is en als zodanig de God van volkomen zaligheid. Dat het levend geloof geen menselijke prestatie is, maar door de Heilige Geest in ons wordt gewerkt. Dat Jezus Christus, als God Die mens werd, de hitte van Gods gramschap heeft geblust. En dat datgene wat Christus voor ons en in onze plaats gedaan heeft, de enige grond van vrijspraak in Gods gericht is.
Verder is onopgeefbaar dat het levende geloof, en niet deelname aan de sacramenten, bepalend is voor de zaligheid en voor het zijn van een levend lidmaat van Gods kerk. De sacramenten betekenen en verzegelen de reeds bestaande relatie tussen God en de gelovige en zijn tekenen van Gods onwankelbare trouw.
Over deze zaken is tussen alle ware christenen, niet alleen als zij tot een kerk van gereformeerde belijdenis behoren, overeenstemming. Dat geldt zeker op het niveau van geloofsbeleving.
De gereformeerde belijdenis stelt verder dat de kinderen van christenen gedoopt behoren te worden. Daarnaast vooronderstelt zij de zogenaamde presbyteriale vorm van kerkregering. Hoe belangrijk deze zaken echter ook zijn, zij behoren niet tot de kern van ons geloof. Een gereformeerd christen hoeft zich daarom niet bezwaard te voelen om anglicanen als Newton en Ryle en baptisten als Spurgeon en Philpot als medechristenen te erkennen.
Meer kerkelijke eenheid moet altijd beginnen met geestelijke eenheid. De gereformeerde belijdenis is een voldoende basis voor kerkelijke eenheid. Echter, dan is wel zaak dat deze belijdenis functioneert. Daar ligt wel een manco in de gereformeerde gezindte.
Van belang is dat wij het verschil zien tussen geloofsartikelen en theologische zienswijzen, al besef ik dat de grens niet altijd gemakkelijk is te trekken. Bij theologische zienswijzen denkt ik aan de exacte formulering van bijvoorbeeld de verkiezingsleer (infra- of supralapsarisme) of de precieze formulering van de verbondsleer.
Als theologische zienswijze zijn de leeruitspraken die de synode van de Gereformeerde Gemeenten in 1931 heeft gedaan, aanvaardbaar (RD 22-3 en 24-3). Aan een dergelijke zienswijze moet echter geen kerkelijke status worden toegekend. Wie een kerkelijke status toekent aan bepaalde zienswijzen, draagt daarmee onbedoeld bij aan het feit dat mensen het belang van de Bijbelse en gereformeerde leer niet meer zien. Men mag zelf aan een bepaalde zienswijze de voorkeur geven, maar daarmee is die zienswijze nog niet dé gereformeerde leer die basis is voor de eenheid van het geloof.
Onze belijdenisgeschriften bieden geen uitgewerkte verbondsleer. Wel wordt duidelijk dat de kerk bestaat krachtens Gods verbond en niet krachtens inspanningen van mensen. Gods verbond is dan ook nauw verbonden met Gods raad.
Van het begin van de wereld tot aan de voleinding vergadert Christus Zijn Kerk. Bij de Kerk van Christus behoren ook de kinderen van christenouders. Daarom ontvangen zij niet minder dan de volwassenen de heilige doop als teken en zegel van inlijving in het verbond van genade.
Wij leren kinderen dat hun enige troost in leven en sterven is dat zij naar lichaam en ziel het eigendom zijn van Christus en dat God hen eenmaal met alle uitverkorenen in Zijn eeuwige heerlijkheid zal opnemen. Op de vraag hoe dit mogelijk is, antwoordde Kohlbrugge dat het God behaagt bij het leren van deze vragen en antwoorden de worsteling in het hart te leggen.
Het is in de lijn van onze belijdenis en trouwens ook van het klassieke doopformulier om een nauwe relatie te leggen tussen verbond en verkiezing. Het verbond is meer dan de weg waarlangs de zaligheid tot ons komt en meer dan een aanbod van genade. Het is de garantie van de zaligheid.
In zijn hoogste aanvechtingen mag een christen troost putten uit het feit dat de heilige doop hem ervan verzekert dat hij een eeuwig en onwankelbaar verbond van genade met God heeft. Dat die God Die geloof en bekering in hem werkte en hem met onweerstaanbare kracht trok uit de duisternis tot Zijn wonderbare licht, nooit zal laten varen de werken Zijner handen.
Aan zuigelingen kunnen we het niet vragen, maar persoonlijk worden we geroepen ons in deze dingen te onderzoeken. Mogen wij weten dat God ons met Zichzelf verzoende door Christus’ bloed? Zijn wij wedergeboren tot een levende hoop? Zoeken wij de dingen die boven zijn?
Als dat niet het geval is, zijn wij wel in de Kerk, maar niet van de Kerk, wel in het verbond maar niet van het verbond. De Kerk telt twee soorten leden.
Ieder lid behoort een levend lid te zijn. Wie het is kan het alleen maar toeschrijven aan Gods ontferming en zingt: „Gij toch, Gij zijt mijn roem, de kracht van mijne kracht, Uw vrije gunst alleen wordt d’ ere toebracht.”
Wie werkelijk gereformeerd is, stemt niet alleen formeel de gereformeerde belijdenis toe, maar kent de kracht ervan in het hart. Die weet van de enige troost in leven en sterven en voelt het beginsel van de eeuwige vreugde in het hart. Minder mag er niet gezegd worden, meer is om één te zijn in het geloof niet nodig.
De auteur is predikant van de hersteld hervormde gemeente te Boven-Hardinxveld.