Paul Heijboer: Dirigent moet kunnen luisteren
Hij ging ooit naar het conservatorium voor de orgelstudie. Dirigeren nam hij erbij „omdat je het met orgel alleen niet redt in de muziek.” Inmiddels is Paul Heijboer uit Tholen vooral dirigent, van heel diverse koren. „Het grootste compliment dat je kunt krijgen, is dat je koor verstaanbaar was.”
Bijna iedere avond staat Paul Heijboer (52) voor een koor. Zeven gezelschappen heeft hij momenteel onder zijn hoede: van een klein kamerkoor en een oratoriumvereniging tot het plaatselijke kerkkoor. Binnenkort maakt een van zijn gemengde koren plaats voor Mannenkoor Groot Rotterdam, waar hij onlangs werd benoemd.
Heijboer volgde de studies koor- en orkestdirectie aan het conservatorium en schoolde zich later bij onder anderen Joop Schets. Inmiddels is Heijboer zelf als docent verbonden aan de cursus koordirectie van de Bond van Zangverenigingen van de Gereformeerde Gemeenten (BZGG).
Hoe iemand een goede dirigent wordt? „Soms zie je advertenties voor dirigenten waarbij alleen een conservatoriumdiploma gevraagd wordt. Dat is raar. Je kunt een vakorganist zijn, maar dat wil niet zeggen dat je een goede dirigent bent. Iemand die een koor gaat leiden, moet eigenlijk minstens geschoold zijn in zang en slagtechniek. Tegelijk moet je dirigeren ergens gewoon in je hebben. Het heeft trouwens ook te maken met de samenstelling van je koor. Mijn ervaring is dat je het meeste leert óf van een koor met ongeschoolde zangers, óf van een koor met semiprofessionele zangers. Voor het eerste moet je al je creativiteit aanwenden om het resultaat te verbeteren, van semiprofessionals krijg je goede feedback. Van allebei leer je veel.”
Heijboers eerste koortje was in 1988 een klein gezelschap ter plaatse, van de christelijke gereformeerde kerk. Het aantal koren groeide uit tot de zeven gezelschappen die hij nu dirigeert. De diversiteit binnen dat palet ervaart hij als boeiend. „Ik vind het leuk om met mensen te werken, om samen muziek te maken. Dat het zulke verschillende koren zijn, is juist mooi. Ik kan net zo veel genieten van het instuderen van een lied van Johannes de Heer als van het repeteren voor een uitvoering van een groot werk van Brahms. Natuurlijk moet je in het eerste geval een paar stapjes terug doen wat betreft het muzikale niveau, maar het is net zo’n grote uitdaging om de mensen goed te laten zingen.”
Ook bij de voorbereiding merkt hij het verschil. „Voor een repetitie van een kerkkoor hoef ik me niet voor te bereiden. Maar bij een groot oratoriumwerk moet je zelf diep in zo’n stuk duiken. Als er ook nog eens een professioneel orkest bij betrokken is, moet je helemaal goed beslagen ten ijs komen. Want zulke professionals willen je nog wel eens uitproberen…”
Welk groot stuk zou hij nog graag een keer doen? „De Schöpfung van Haydn bijvoorbeeld, of de Messiah van Händel, of de Matthäus Passion van Bach.” Is er belangstelling voor dergelijke klassieke stukken? „Hier in Zeeland wel. Het Weihnachtsoratorium afgelopen Kerst in Kapelle was uitverkocht. Ik heb de indruk dat de belangstelling voor dit soort muziek in onze kring toeneemt. Of dat specifiek iets voor Zeeland is? Dat weet ik niet. Wel weet ik dat we hier een lange traditie van koorzang hebben.”
In zijn muziekkamer, met uitzicht op de toren van de Grote Kerk van Tholen, herinneren een Isaclassic-orgel en een vleugel van Frankenbach eraan hoe het bij de geboren Tholenaar begon. „M’n vader speelde een beetje harmonium. Ik heb zelf orgel leren spelen met cijfers en vooral uit m’n hoofd. In echt les nemen had ik geen zin.”
Dat veranderde toen hij een jaar of vijftien was. Hij begon met orgel- en pianoles aan de Zeeuwse Muziekschool en de gemeentelijke muziekschool in Bergen op Zoom. Na de havo kwam hij terecht bij muziekhandel Verspuy in Tholen. „In die tijd kreeg ik het idee om van de muziek m’n vak te maken. Natuurlijk werd toen ook al gezegd dat je met muziek je brood niet kunt verdienen. Maar ik ben het gewoon gaan doen. Ik heb er nooit spijt van gehad.”
Hij kwam in 1980 aan het Brabants Conservatorium in Tilburg terecht bij orgeldocent Bram Beekman, bij wie hij zijn diploma docerend musicus haalde. Met veel respect spreekt Heijboer over zijn leermeester. Wat hij van Beekman geleerd heeft? „Vooral de wijze waarop hij Bach speelt. Zijn manier van articuleren vanuit het notenbeeld is heel bijzonder. Het brengt een bepaalde rust in zijn spel. Tegelijk weet hij op een subtiele manier spanning aan te brengen. Ik luister nog graag naar zijn Bachvertolkingen. Een fuga uitgevoerd door Beekman is een feest om te horen. Maar Beekman is ook, dat is wat minder bekend, een heel goede vertolker van bijvoorbeeld het grote werk van Reger.”
Zelf komt Heijboer inmiddels aan de echte orgelstudie niet meer toe. „Soms kriebelt het wel eens. Maar het kost veel tijd, en die heb ik niet. Neem zo’n grote fantasie over ”Wachet auf” van Reger. Prachtig. Maar het duurt al een paar maanden voordat je het notenbeeld een beetje onder de knie hebt.”
Voor zijn functie als kerkorganist in de gereformeerde gemeente in zijn woonplaats, waar hij sinds 1977 speelt, heeft Heijboer de grote literatuur niet nodig. „Bachspel voor de dienst is niet de bedoeling. Ik improviseer en gebruik ook bijvoorbeeld de voorspelen van Dick Sanderman graag.” Hij doet het kerkelijk dienstwerk graag. „Het geeft voldoening als je voor je gevoel steun geeft aan de gemeente. En er wordt hier goed gezongen.”
Al tijdens het conservatorium kwam de verbreding bij Heijboer. „In mijn derde jaar ben ik als tweede hoofdvak koordirectie gaan doen, bij Cees Rotteveel, en als bijvak orkestdirectie. Ik had het gevoel dat je het met orgel alleen niet redt. Uiteindelijk is het in mijn leven doorgeschoten naar de kant van het dirigeren.”
Hoewel hij bescheiden spreekt over zijn muzikale activiteiten, doet Heijboer leuke projecten. Met het Thoolse kamerkoor Chantez à Dieu, met de oratoriumvereniging Te Deum Laudamus uit Kapelle, met het projectkoor Laudate Dominum, met het instrumentaal ensemble Ars Musica. Van het Gloria van Vivaldi en Psalm 42 van Mendelssohn tot het Weihnachtsoratorium van Bach. Binnenkort, op 4 mei, voert hij met zijn projectkoor in Kapelle ”Ein deutsches Requiem” van Brahms uit. „Een geweldig stuk.”
Naast deze muzikale uitdagingen draait Heijboer zijn hand niet om voor het eenvoudige plaatselijke gemengde koor. Zo leidt hij al twintig jaar de Thoolse gemengde zangvereniging Crescendo, staat hij al 22 jaar voor het oud gereformeerde gemengde koor Vox Humana in Krimpen aan den IJssel en keerde hij na een onderbreking terug naar het koor ”Vooruitgang zij ons streven” in ’s-Gravenpolder. Met een glimlach: „Dat is het oudste koor van de Gereformeerde Gemeenten. Het bestaat al 107 jaar.”
Binnenkort heeft hij dan ook een mannenkoor onder zijn hoede. Wat hem trekt in het gezelschap van zo’n zeventig mannen? „Ik had al langer de wens om een mannenkoor te gaan leiden. De sonore klank van zo’n koor is op zich al mooi. Daarbij is Groot Rotterdam een koor dat toch wel wat boven het maaiveld uitsteekt. Het zet bijvoorbeeld buitenlands repertoire op het programma. Dan kun je naast Psalm 42 van Klaas Jan Mulder ook muziek van Schubert uitvoeren. Het is de uitdaging om dat allebei, met de compacte klank van een mannenkoor, mooi te laten klinken.”
Daar kan een dirigent alles aan doen. Want slechte koren zijn er niet, slechte dirigenten wel, aldus Heijboer. „Natuurlijk heb je te maken met je materiaal. Er kunnen zangers tussen zitten die niet zo’n beste stem hebben of achter uit hun keel zingen. Maar vaker gaat het mis omdat de dirigent niet goed kan luisteren. Je moet je een goede klankvoorstelling kunnen maken als je voor een koor staat en jezelf voortdurend de vraag stellen of je terugkrijgt wat je wilt horen. Als een dirigent zelf hoort waar het aan mankeert, ben je al op de helft. Maar daar schort het vaak aan.”
Heel belangrijk is de verstaanbaarheid, zegt Heijboer. „Ik ben gewend te focussen op de uitspraak, vooral op de klinkervorming. Dat heeft namelijk alles te maken met de zuiverheid. Op dat punt valt in onze kring hier en daar wel wat te verspijkeren. Uiteindelijk wil je toch dat de boodschap overkomt. Daarom is het grootste compliment dat je als dirigent kunt krijgen de opmerking dat je koor verstaanbaar was.”
Paul Heijboer
Paul Heijboer (1959) uit Tholen studeerde orgel, koor- en orkestdirectie aan het Brabants conservatorium in Tilburg. Hij is sinds 1988 parttime als muziekdocent verbonden aan het Calvijn College in Tholen (vmbo). Hij heeft een privélespraktijk voor orgel en piano. Als dirigent is hij verbonden aan een aantal koren, waaronder kamerkoor Chantez à Dieu, oratoriumvereniging Te Deum Laudamus, projectkoor Laudate Dominum en instrumentaal ensemble Ars Musica. Onlangs werd hij benoemd tot dirigent van Mannenkoor Groot Rotterdam. Als docent geeft hij les aan de cursus koordirectie van de Bond van Zangverenigingen van de Gereformeerde Gemeenten (BZGG). Als organist is hij verbonden aan de gereformeerde gemeente van Tholen. Ook is hij lid van de examencommissie van de Vereniging Organisten Gereformeerde Gemeenten (VOGG).