Leeruitspraken 1931 verengen gereformeerde traditie
De leeruitspraken uit 1931 verengen de gereformeerde traditie, reageert dr. H. J. C. C. J. Wilschut op drs. M. Golverdingen.

Met waardering las ik de reactie van drs. M. Golverdingen op de samenvatting van mijn lezing te Apeldoorn. Mijn waardering stopt niet bij zijn instemmende woorden. Ook met zijn kritische kanttekeningen ben ik blij. Dat zijn geen beleefdheidsfrasen. Het is goed om met elkaar in gesprek te gaan. De mij geboden ruimte brengt mij ertoe om inhoudelijk alleen te reageren op de kritische kanttekeningen.
- Drs. Golverdingen heeft moeite met mijn typering van de Gereformeerde Gemeenten als ultrarechts. Ik heb dat niet als diskwalificatie bedoeld (zoals wanneer je in de politiek iemand ultrarechts noemt), maar slechts als lokaliserende aanduiding. Als iemand zich door mijn terminologie gekwetst voelt, spijt mij dat.
Ik zou er geen moeite mee hebben wanneer iemand de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt als ultralinks aanduidt. Ik vrees dat de ”mainstream” van deze kerken zich inderdaad naar de uiterste linkerkant van de gereformeerde gezindte aan het begeven is. Tot mijn zorg en verdriet.
- Toen ik de kerkelijke houding van de Gereformeerde Gemeenten typeerde, deed ik dat met bewoordingen aan G. H. Kersten ontleend: de Gereformeerde Gemeenten achten zich een openbaring van het lichaam van Christus, de andere kerken latend voor wat ze zijn.
Drs. Golverdingen plaatst deze woorden in de context van 1908. Dat neemt niet weg dat ook hijzelf meer dan eens deze uitspraak heeft aangehaald als een algemene uitspraak van kerkelijke bescheidenheid bij Kersten (in zijn (herziene) biografie over G. H. Kersten uit 1993 en in het gedenkboek van de Gereformeerde Gemeenten uit 2007).
Ik heb overigens niet beweerd dat er bij ds. Kersten geen betrokkenheid zou zijn bij de kerkelijke verdeeldheid. Met zijn woorden heb ik een kerkelijke houding getypeerd, waarachter ik een betrekkelijke onverschilligheid voor het ware kerk-zijn en valse kerk-zijn vermoed.
- Ten aanzien van de leeruitspraken van 1931 zegt drs. Golverdingen dat de synode slechts beoogde het oude gereformeerde belijden over verbond en verkiezing te expliciteren. Het ging om een traditie met oude papieren.
Dat laatste is voorzichtiger gezegd dan het eerste. Mijns inziens werd er in 1931 niet geëxpliciteerd wat impliciet al in de belijdenis staat, maar werd die belijdenis geïnterpreteerd in één richting. Namelijk dat de verkiezing het verbond zodanig beheerst dat alleen de van eeuwigheid uitverkorenen ertoe behoren.
Alleen al terminologisch zeggen antwoord 74 van de Heidelbergse Catechismus en Dordtse Leerregels hoofdstuk I artikel 17 het anders. Maar dat is een discussie apart.
- De leeruitspraken van 1931 zouden niet „exclusief confessioneel” bedoeld zijn. Het zou gaan om een dogmatische verduidelijking van de bestaande leer en dus om een onderconfessionele binding binnen de Gereformeerde Gemeenten.
Deze visie op de uitspraken van 1931 getuigt van de diepe overtuiging dat de gereformeerde belijdenisgeschriften leren wat de leeruitspraken zeggen over verbond en verkiezing.
Diezelfde overtuiging vind ik in het geschrift namens de generale synode 2001/2002 van de Gereformeerde Gemeenten ”Louter genade. Over verbond, beloften en prediking” (2002). Ook daar is te lezen dat de leeruitspraken niets nieuws bevatten, maar alleen de gereformeerde belijdenisgeschriften volgen (blz. 34).
Evident is dat er in het Nederlandse gereformeerde protestantisme binnen het kader van Schrift en belijdenis steeds twee denklijnen zijn geweest over verbond en verkiezing. Wie dan eigen denklijn verabsoluteert (er mag niet van de leeruitspraken worden afgeweken) en dieidentificeert met de belijdenis, veroordeelt daarmee de ander als niet-gereformeerd.
Ds. G. H. Kersten heeft dat gedaan in zijn discussie met dr. J. G. Woelderink. Hij verweet Woelderink gemis aan liefde voor de rechte leer. Tot aan het einde van zijn leven liet Kersten geen ruimte voor de drieverbondenleer. Men zie zijn ”De gereformeerde dogmatiek voor de gemeenten toegelicht”.
- Drs. Golverdingen noemt bij de drieverbondenleer de naam van Bullinger. Ik meen dat bij Bullinger het onderwijs van Calvijn herkenbaar is. Dat neemt niet weg dat er naar mijn overtuiging in een brede gereformeerde kerk ruimte moet zijn voor degenen, die de tweeverbondenleer aanhangen. Een ‘smalle’ verbondsopvatting kan samengaan met een ‘brede’ prediking, waarin het heil van God ruim en royaal verkondigd wordt.
Mijn bezwaar begint waar een bepaalde interpretatie van de belijdenis gecanoniseerd wordt, mede om de kerkelijke eigenheid te dienen. Zoals gebeurde in 1931 om de Gereformeerde Gemeenten af te grenzen tegenover de christelijke gereformeerden en het ”Lesboek over de gereformeerde geloofsleer” van ds. J. Jongeleen.
Wanneer durven we in de gereformeerde gezindte over onze eigen schaduw heen te springen om elkaar te vinden bij Gods Woord en het gereformeerde belijden? En om elkaar wederzijds ruimte te laten binnen deze grenzen? Heere, ontferm U!
De auteur is predikant van de gereformeerde kerk vrijgemaakt te Smilde.