Dat blijkt uit het rapport ”Niet te ver uit de kast” dat het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) vandaag publiceerde. Rooms-katholieken, hervormden en gereformeerden blijken „allemaal meer moeite te hebben om hun seksuele voorkeur te accepteren dan homoseksuelen die niet religieus zijn.”

Volgens het SCP zijn homo’s in religieuze kring tegenover hun ouders even vaak open over hun geaardheid als degenen die niet uit een religieus milieu komen.

Het psychisch welbevinden onder homo’s en lesbiennes lijkt in het algemeen kleiner te zijn dan onder de rest van de bevolking. Ruim 20 procent kan als „psychisch ongezond” worden beschouwd. Het risico op suïcide is bij religieuzen en bij degenen die een religieuze opvoeding hebben gehad niet groter dan bij de overige groepen, aldus het SCP.

Hoewel de acceptatie van homoseksualiteit in het algemeen toeneemt, kreeg 29 procent van de homoseksuele mannen en 23 procent van de lesbische vrouwen het afgelopen jaar in de openbare ruimte een of meer negatieve reacties vanwege zijn of haar seksuele voorkeur. Ze zeggen onder meer geconfronteerd te zijn met „afkeurende blikken, scheldpartijen en zogenaamde grappen.” Op het werk kreeg

14 procent van de mannen en 5 procent van de vrouwen het afgelopen jaar een of meer negatieve reacties over de geaardheid.

Het sociale klimaat in Nederland om uit de kast te komen, is volgens het onderzoek „op het eerste gezicht goed.” Over het algemeen accepteren moeders (92 procent) en vaders (86 procent) van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen de voorkeur van hun kind. Circa driekwart zegt dat directe collega’s weten van hun seksuele voorkeur.

Homobelangenorganisatie COC stelt naar aanleiding van het rapport dat er „nog altijd iets fundamenteel mis is met de acceptatie van homo’s en lesbiennes.”