De Saambinder
„En het Woord des Heeren was dierbaar in die dagen”, vermeldt 1 Samuël 3:1. In De Saambinder (orgaan van de Gereformeerde Gemeenten) schrijft ds. J. IJsselstein uit Papoea erover, in het kader van biddag. Dierbaar, dat wil zeggen: schaars.
„Het is een teken van Gods genade als het gepredikte Woord van God zijn vrije loop heeft. Toen het licht van de Reformatie opging, werd er zes keer per week gepreekt. De Heere sprak. Het gepredikte Woord, daar gaat het om in de kerk en in het zendingswerk. Waar dat ontbreekt, daar ontbreekt alles. Soms lijkt het alsof we het leven in de kerk kunnen afmeten aan haar activiteiten: verenigingen, sociale activiteiten. Vooral die laatste zijn er hier op Papua, trouwens ook in Nederland, genoeg. Elkaar ontmoeten, dat doe je in de kerk. Maar de kerk is in de eerste plaats de plaats waar de Heere mensen wil ontmoeten!
Armoede in de prediking, dat is op meerdere plaatsen de zorg van de kerk hier. Zeker, er zijn eenvoudige predikanten en evangelisten, die het Woord brengen. En God spreekt door het Woord! Maar bij andere gelegenheden vraag je je af: Staat God, staat het Woord nog wel echt in het hart van het kerkelijke leven? Het kerkelijke leven dreigt, zeker in de stad, steeds meer te verworden tot sociale ontmoeting, kerkelijke activiteiten raken vermengd met het zoeken naar geld, invloed en politieke macht. Een profetenschool is niet de oplossing voor dát probleem. Het spreken van de Heere in de prediking (!) alléén brengt de kerk tot leven. Het kan zijn dat het Woord wél centraal staat in het kerkelijke leven. Toch is ook dat geen garantie voor geestelijk leven. Het Woord kan ook schaars tot ons doordringen omdat we geen oren hebben om te horen (Markus 4:9-12). Het Woord is een genadegift van God, maar het vermogen om te horen, om werkelijk te verstaan, om ter harte te nemen, is óók een genadegift van God. We kunnen het Woord hebben, maar doof zijn. Honger, niet vanwege een gebrek aan brood, maar vanwege een gebrek aan eetlust. Maar, midden in die geestelijke duisternis aan het begin van het eerste Samuëlboek is daar plotseling toch het spreken van de Heere. Daar is de kleine Samuël, een teken van Gods trouw. Daar is plotseling een man Gods (1 Sam. 2:27), en daar is de belofte dat de Heere door zal gaan met Zijn werk. De Heere zal Zadok, een getrouwe priester, verwekken (1 Sam 2:35). De Heere gaat door met Zijn werk, met Zijn Kerk. Maar dat is geen reden tot stille gerustheid. De kandelaar die eens werd neergezet, kan ook weer verplaatst worden (Openb. 2:5). In de geestelijke donkerheid van honger en van gebrek aan eetlust past ons allen, in Nederland en op Papua, wel de bede van Jesaja: „Och, dat Gij de hemelen scheurdet, dat Gij nederkwaamt, dat de bergen van Uw aangezicht vervloten” (d.w.z. smelten, Jes. 64:1).”