Kerk & religie

Drs. Van den Brink: Iedereen wéét dat moord verkeerd is, dat stelen verkeerd is.

AMSTERDAM – „Onze werke­lijkheid heeft alleen een objectieve moraal wanneer God bestaat”, aldus drs. G. A. van den Brink. „Uiteindelijk kunnen we onze moraal alleen maar theologisch funderen.”

Van een medewerker
9 March 2012 11:51Gewijzigd op 14 November 2020 19:50
In Bijbelcentrum Bij Simon de Looier sprak drs. G. A. van den Brink gisteravond over de morele implicaties van het atheïsme. Foto Rufus de Vries
In Bijbelcentrum Bij Simon de Looier sprak drs. G. A. van den Brink gisteravond over de morele implicaties van het atheïsme. Foto Rufus de Vries

In Bijbelcentrum Bij Simon de Looier, de evangelisatiepost van de Gereformeerde Gemeenten in Amsterdam, sprak drs. Van den Brink voor zo’n vijftig belangstellenden over de morele implicaties van het (a)theïsme. De –dubbelzinnige– titel van zijn betoog luidde ”Gelukkig maar dat God (niet) bestaat”.

De hersteld hervormde predikant uit Kralingse Veer, die gisteravond vooral „als filosoof” sprak, legde uit dat er grofweg twee verschillende visies op moraal bestaan: het moreel realisme en het moreel anti­realisme. In de eerste visie wordt ervan uitgegaan dat de werkelijkheid een objectieve morele structuur bevat, die mensen mogen ontdekken. De moraal is in deze visie „niet ontstaan door een natuurlijke ontwikkeling, maar bestaat onafhankelijk van de menselijke geest.”

Hiertegenover staat de visie waarin de moraal wordt gezien als een resultaat van evolutionaire ontwikkeling. Deze benadering gaat ervan uit dat moraal functioneel van aard is ten behoeve van de omgang tussen mensen. Een bekend vertegenwoordiger van deze benadering is Charles Darwin, grondlegger van de evolutietheorie. Hij laat morele normen afhangen van de overlevingskansen die door deze normen worden geboden. Het is duidelijk dat hier geen sprake kan zijn van een objectieve moraal, omdat de moraal opkomt uit de menselijke geest.

Drs. Van den Brink verdedigt het moreel realisme omdat hij dit plausibel, wenselijk en noodzakelijk acht. „Het moreel realisme komt overeen met onze common sense, ons gezonde verstand. De meeste mensen verwachten een objectieve morele werkelijkheid. Natuurlijk is moord verkeerd, natuurlijk is stelen verkeerd. Wanneer we dit doen, voelen we ons schuldig. Hier valt verder niets aan uit te leggen. Wanneer dit wordt ontkend, is dat contra-intuïtief.”

Waarom wordt dit moreel realisme door sommigen dan toch ontkend? Een oorzaak zou kunnen zijn, zo stelde drs. Van den Brink, dat mensen dit als bedreigend ervaren. „Ieder mens kent de ervaring van morele tekortkomingen. Uiteindelijk impliceert het bestaan van God, en dus van objectieve morele normen, rechtspraak en oordeel. Daarom zegt men: Gelukkig maar dat God niet bestaat.”

Vanuit de zaal kan drs. Van den Brink niet alleen op instemming rekenen. Het misbruikschandaal in de Rooms-Katholieke Kerk wordt als voorbeeld genoemd om aan te tonen dat het geloof in God niet noodzakelijk samengaat met een goede moraal. Een andere vraag richt zich op de common sense. Is die niet aan verandering onderhevig, zoals het nazisme heeft laten zien? Hoe kun je de common sense dan als basis nemen voor het bewijs van een objectieve moraal? Drs. Van den Brink: „Uiteindelijk is common sense geen doorslaggevend argument, maar daarom nog wel een argument. Soms is er sprake van ruis.”

Uiteindelijk ervaart de predikant deze werkelijkheid als verheugend. „God is goed en rechtvaardig. Daarom zal er ten slotte recht en gerechtigheid zijn. In de wereld wordt onrecht nooit helemaal ver­effend. In de christelijke visie wel, hier of in het hiernamaals. Dat kan een atheïst niet zeggen.”

Hij concludeert: „Gelukkig maar dat God bestaat. Dat geeft hoop voor de slachtoffers in deze wereld.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer