Failliet? Kijk in de spiegel en praat erover
Failliet gaan. Het kan een ondernemer in crisistijd zomaar overkomen. Erover praten blijkt moeilijk. „Fietsen en schaatsen leer je door eerst vijftien keer te vallen. Maar ondernemen moet je blijkbaar in één keer goed doen.”
Nederland beleeft zijn vierde recessie sinds de jaren dertig van de vorige eeuw. Ondernemers moeten overschakelen op een bedrijfsvoering die crisisproof is. Dat lukt niet iedereen even goed. In 2009 bereikte het aantal faillissementen in Nederland met meer dan 10.000 gevallen het hoogste niveau ooit. In het jaar daarop daalde dat licht, maar het aantal faillissementen bleef historisch gezien hoog. Over heel 2011 werden ruim 9500 faillissementen uitgesproken, ongeveer evenveel als in 2010. En nu de eurocrisis hevig met haar grillige staart zwiept en het CPB donderdag meldde dat het begrotingstekort in 2013 zal oplopen tot 4,5 procent, waardoor er zo’n 15 miljard euro extra bezuinigd moet worden, kan dat aantal wel eens opnieuw tot recordhoogte oplopen.
Woensdag bleek uit cijfers van financieel onderzoeksbureau Graydon dat het aantal faillissementen bij de start van 2012 al „explosief” is gestegen. In januari werden er 1024 uitgesproken, 42 procent meer dan in dezelfde maand vorig jaar. Graydon verwacht dat er over heel dit jaar in Nederland 11.000 bedrijven failliet zullen gaan, samen goed voor een schadepost van 3 miljard, 15 procent meer dan vorig jaar.
Failliet gaan is op z’n zachtst gezegd niet leuk. Behalve op het zakelijke en financiële vlak heeft een dergelijke gebeurtenis ook voor het persoonlijke leven van de ondernemer enorme gevolgen. Het relaas van Johan uit Aalsmeer (om privacyredenen wil hij niet met zijn echte naam en woonplaats in de krant) staat model voor dat van veel anderen.
Dobber
Zo’n achttien jaar geleden start Johan een hoveniersbedrijf, voor een deel uit gedrevenheid, voor een deel uit noodzaak. Het bedrijf waar hij voor die tijd werkte, ging failliet en het lukte Johan niet op met zijn leeftijd (44 jaar) elders aan de slag te gaan. Een hele onderneming, omdat Johan ook nog eens de monden van zijn zeven kinderen moet voeden.
Maar vanaf de start loopt het voorspoedig. Wel maakt Johan werkweken van 75 uur en levert zijn vrouw een stevige bijdrage, door de administratie op zich te nemen. Johan: „Hele avonden en halve nachten zaten we offertes te maken, facturen te schrijven en tuinen te ontwerpen.” Overdag heeft Johan er een hele dobber aan om de verkochte tuinen te realiseren. Hij verdient genoeg om van te leven, om een beetje te sparen en om zijn rekeningen op tijd te betalen.
Na tien jaar ziet Johan de resultaten langzaam minder worden. De marges worden kleiner, de concurrentie heftiger, de klanten veeleisender. Johan krijgt te maken met klanten die failliet gaan. In de loop der jaren is hij op z’n minst 50.000 euro kwijtgeraakt aan dubieuze debiteuren, zegt hij. Johan gaat verder, omdat er geen andere mogelijkheid is. „Om iedereen te kunnen betalen, ga je je reserves aanspreken.” Het spaargeld gaat eraan en ook dat van de kinderen. Dan krijgt Johan de mogelijkheid om op zijn 58e aan het werk te gaan in de zorg, als begeleider van mensen met beperkingen. Samen met zijn vrouw neemt hij het besluit om te stoppen met zijn hoveniersbedrijf. Johan staat stevig in het krijt bij de bank. „We zaten –en zitten– echt aan de grond.”
Johans besluit heeft een enorme impact op het gezin. „Het kost echt veel tijd en energie om alles op orde te krijgen.” Johan is blij dat hij vast werk gevonden heeft, dat ook mooi is. Dankbaar is hij ook voor de hulp en steun die hij ontving van zijn familie, die altijd naast hem staat. „Daar word je wel eens klein onder.” Moeite heeft hij met het salaris dat hij gaat verdienen als hij aan z’n nieuwe baan begint. „Dat was 1415 euro per maand, en dat op mijn 58e.” Johans vrouw moet noodgedwongen de hele week aan het werk. „Daarbovenop kwam de schaamte, omdat ik voor mijn gevoel gefaald had. Ik denk dat ik hierdoor behoorlijk depressief geworden ben en met veel vragen zit waarop nog geen antwoord is.” Johan denkt dat veel mensen in een soortgelijke situatie verkeren. „Misschien kan ik hun met dit verhaal erkenning geven.”
Hartslag
Dat gevoel van falen herkent ondernemer Bas Westland uit Amsterdam helemaal. Hoewel zijn faillissement alweer een paar jaar achter hem ligt, hij er vrijmoedig over spreekt en allang weer aan de weg timmert met een nieuw bedrijf, voelt hij nog elke keer als hij langs het kantoor van zijn oude onderneming aan de ringweg A10 rijdt, zijn hartslag omhooggaan.
Westland ging failliet in de hoogtijmaand van de faillissementen: april 2009. Hij was eigenaar van een wervings- en selectiebureau en had vier mensen in vaste dienst. Na zijn faillissement maakte hij een doorstart als zzp’er. „Het is gemakkelijk om me achter de financiële crisis te verschuilen. Voor een groot deel was die wel de oorzaak, want de vraag op de wervings- en selectiemarkt klapte voor 60 tot 80 procent in. Het is wel héél moeilijk om daar als ondernemer op te anticiperen.” Maar Westland kijkt ook kritisch naar zichzelf. „Ik wist dat de markt waarin ik werkzaam was altijd kampt met een sterk fluctuerende vraag. Als dan 80 procent van je kosten vast is, is dat natuurlijk niet slim. Er waren maanden waarin ik nul euro omzette. Als je dan wel bijna 40.000 euro kwijt bent aan vaste kosten, gaat het heel erg hard.” Westland zegt veel van deze misser te hebben geleerd. „Nu zijn mijn vaste kosten nog maar 8 procent van die van voor mijn faillissement.”
Net als op Johan had het faillissement een enorme impact op Westland. Allereerst duurde het een tijd voordat het tot hem doordrong dat er iets niet in de haak was. „Op een bepaald moment zat ik ziek thuis. Ik ben nooit ziek. Toen kwam mijn vrouw in actie, die heeft een ontmoeting met de accountant geregeld. Daarna ging het snel.” Twee heftige momenten in de hele procedure herinnert Westland zich goed. „Het eerste was toen ik het mijn personeel moest vertellen. Alles wat je denkt bij hen aan loyaliteit te hebben opgebouwd, zie je voor je ogen verdampen. Ik begrijp dat ook wel, als je te horen krijgt dat je wordt ontslagen, schiet je in de overlevingsmodus. Maar het was wel vreselijk.” Ook vreselijk vond Westland het moment dat de curator hem vroeg al zijn spullen in te leveren. „Tot mijn mobiel aan toe. En dat zo iemand dan tegen je zegt: Ga nu maar naar huis. Toen hield ik het niet droog.”
De rest van de week die volgde, hield Westland het evenmin droog. „Ik had een heel moeilijke week. Ik twijfelde aan mezelf. Ben ik wel een goede ondernemer? Had ik niet harder moeten zijn in mijn deals?” Toen het tot het netwerk van Westland doordrong wat er aan de hand was, kwam er een golf van hulp op gang, zegt hij. „Heel bijzonder.” Een vriendin verstrekte hem een lening en in mei schreef Westland alweer facturen uit op naam van zijn eenmanszaak. „Ik ontdekte dat ik niet anders kon en wilde dan ondernemen.”
Westland ontdekte dat een faillissement de relaties die je hebt, uitvergroot. „Goede relaties worden beter, slechte slechter.” Klanten deden dingen waarvan hij versteld stond. „Een van de grootste schuldeisers, de leverancier van mijn computersystemen, zei: „Joh, Bas, als jij nou een goede systeembeheerder levert, strepen we dat weg tegen jouw schuld.” Bij de leverancier van zijn klantsysteem had Westland eveneens een forse schuld openstaan. „Die zei: Man, hou nou toch je mond. Stort je eerst eens lekker op je nieuwe zaak. Als ik geen stress heb van die openstaande rekeningen, dan hoef jij die al helemáál niet te hebben.”
Konijn
Als er één les is die Westland ondernemers wil meegeven die in hetzelfde schuitje zijn beland, is het wel deze: praten, praten en nog eens praten. „Je zit in een tunnel. Ik was een konijn in de koplampen van een auto. Maar juist dan moet je erover praten. Mensen hebben mij echt uitgefoeterd omdat ik zo lang niets over mijn situatie had gezegd. Anderen kunnen je wijzen op de parallelweg die je ook kunt nemen.”
Westland blogt op ondernemerssite sprout.nl onbekommerd over zijn faillissement en over wat hij fout heeft aangepakt. Volgens de ondernemer ligt er in Nederland een taboe op failliet gaan. „Ik heb het op me genomen dat taboe te doorbreken. Van fouten kun je, als je ze erkent, leren. Als je leert fietsen of schaatsen, val je ook eerst vijftien keer voor je het kunt. Bij ondernemen moet het blijkbaar in één keer goed gaan.”
Een gevolg daarvan is dat maar weinig failliete ondernemers het aandurven nóg eens een bedrijf te starten. Zestig procent houdt het voor gezien. Veertig procent doet een nieuwe poging, de helft van hen slaagt er echt in om opnieuw te beginnen. „Heel jammer dat dat er zo weinig zijn”, zegt Ingrid Wakkee, universitair hoofddocent aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en bezig met onderzoek naar ondernemerschap en herstart na faillissement. „Die 20 procent is namelijk wel heel succesvol. De helft van alle startende ondernemers verdwijnt na vijf jaar van de markt, maar van de ondernemers die na een faillissement opnieuw starten, overleeft maar liefst 80 procent de kritieke eerste vijf jaar.”
Volgens Wakkee is het misschien wel het meest de houding van de ondernemer zelf die het taboe in stand houdt. Wat volgens haar alle verschil maakt, is of de ondernemer in staat is tot zelfreflectie. „Als hij zegt: Het komt door de crisis, of door mijn klanten die niet willen betalen, of door het stringente parkeerbeleid in die gemeentes, dan kan hij niet op veel steun van zijn omgeving rekenen. Maar durft hij in de spiegel te kijken en kan hij zijn eigen fouten en zwaktes herkennen, dan is zijn omgeving verrassend vergevingsgezind.”
Wakkee acht het noodzakelijk dat de overheid failliet gegane ondernemers stimuleert opnieuw een bedrijf te starten. „Nu is er toch sprake van kapitaalvernietiging. Een faillissement is heftig, maar het is bekend dat mensen leren van hun fouten. De overheid heeft voor heel veel doelgroepen programma’s en stimuleringsmaatregelen, maar niet voor deze groep.” Sowieso zijn er maar weinig instanties waar failliete ondernemers kunnen aankloppen voor advies, zegt Wakkee: „Zelfs MKB-Nederland houdt zich afzijdig.”
Ondernemer Westland herkent dat. „Er zou zoiets als een handboek soldaat moeten zijn voor de failliete ondernemer, dat je kunt raadplegen via Postbus 51 of zo.” Westland ondervond aan den lijve dat er helemaal niet zo veel partijen zijn die zaken met je willen doen als je herstarter bent. „Ik wilde net na het faillissement bijvoorbeeld bij KPN zo’n dongeltje regelen. Maar omdat ik als eigenaar van een failliete bv in hun systeem stond, kreeg ik die niet. Bij een bank hoef je volgens mij al helemaal niet meer aan te komen. Dat vind ik dom. Herstarters zijn, gezien de statistieken, juist een goudmijn.” Westland is daarom vorig jaar een zogeheten doorstartservice begonnen. „Ik help failliete ondernemers met hun herstart, in ruil voor een aandeel in het bedrijf. Ik denk dat dat een hele goede investering is. Het zijn onontdekte parels.”