Penseelprinsessen in Paleis Het Loo
Een vrouw van adel schildert niet om daarmee geld te verdienen. Als ze palet en penseel ter hand neemt, doet ze dat maar in een hoekje van de huiskamer en voor haar eigen plezier. Dat is de algemene opvatting tenminste in de 19e eeuw.
De grote meesters in de kunstgeschiedenis lijken altijd mannen te zijn. Klinkende namen als Michelangelo, Leonardo da Vinci, Rembrandt van Rijn en Vincent van Gogh wekken de suggestie dat vrouwen in vroeger eeuwen niet over artistiek talent beschikten. Paleis Het Loo brengt verandering in die gedachte: tot en met 28 mei toont de tentoonstelling ”Penseelprinsessen” kunst van adellijke dames en van professionele kunstenaressen die schilderden in opdracht van het Koninklijk Huis.
Een vrouw, geboren in een adellijke familie, behoort in de 19e eeuw niet haar eigen geld te verdienen. Dat is de taak van haar vader, en als ze trouwt van manlief. Haar bestemming ligt in het huwelijk en het moederschap. De opvoeding van welgestelde meisjes staat in het teken van deze roeping: ze worden gevormd in vreemde talen, geschiedenis, muziek, tekenkunst en handwerken. Daarnaast leren ze hoe ze hun huishouden moeten runnen.
De ideale echtgenote voor een man in die tijd is een vrouw die op alle gebieden met haar man kan converseren, maar nergens het fijne van weet. Pronken met kennis en ondertussen huishoudelijke taken laten liggen hoort niet. Ook als meisjes artistiek zijn en uitblinken in schilder- en tekenkunst, is het niet aan de orde om naar een kunstacademie te gaan.
Trouwens, tot 1850 worden vrouwen op deze scholen ook niet toegelaten. Het is ondenkbaar dat ze naar mannelijk naaktmodel –de belangrijkste fase van de opleiding– zouden (willen) leren tekenen. Ook de historieschilderkunst, die dan hoogtij viert en op de academies gedoceerd wordt, is geen gepast genre voor vrouwen. Van hobbyschilderessen wordt verwacht dat ze zich richten op minder verheven genres zoals het portret en stillevens.
Horrible
Veel vrouwen die van schilderen hun hobby maken, zijn in een hoek van de huiskamer achter de ezel te vinden. Hun kunstwerken hebben geen commercieel doel en worden zelden buiten de familiekring getoond. De Haagse publicist Johan Gram schrijft er later over: „Borduren, stoppen, naaien, breien, lezen – dit alles was veroorloofd, maar schilderen en teekenen als loopbaan voor eene vrouw – ’t was horrible, most horrible!”
Als Marie van Bosse, geboren in 1837 en dochter van een minister, op haar achttiende aangeeft dat ze schilderes wil worden is dat in die dagen een bijzonder geval. Ze krijgt haar zin. Daarna uiten steeds meer meisjes hun wens om te studeren aan de academie. Met resultaat. In 1872 start de Haagse Academie van Beeldende Kunsten een ”Zomercursus voor Vrouwelijke leerlingen”. Apart van de mannen bereiden zij zich voor op het examen.
Twintigduizend gulden
De opmars van vrouwelijke kunstenaars wordt op allerlei terreinen zichtbaar. Vrouwenverenigingen zoals Arbeid Adelt stimuleren de artistieke producten van schilderessen door zogenaamde vrouwententoonstellingen te organiseren. Verzamelaars kopen op de Tentoonstellingen van Levende Meesters poezenschilderijen van Henriëtte Ronner-Knip en bloemstillevens van Margaretha Roosenboom. De gemiddelde vraagprijs voor een kunstwerk is 250 gulden.
Ook de koninklijke familie schaft regelmatig werk van kunstenaressen aan. Zo koopt koningin Emma bij een Arnhemse expositie een werk van de eerder genoemde Marie van Bosse (dan getrouwd met J. W. Bilders). De kunstenares schrijft erover aan een vriendin: „Ik vind het nu ook aardig, dien verkoop aan de Koningin Regentes – omdat zij op de tentoonstelling was en dus kennelijk order gegeven heeft om dat Beukenbosch te koopen. (…) Het kwam juist in the right moment. Ik was verschrikkelijk afgezakt. (…) In zo’n stemming kwam die brief, die mij een kreet van vreugde ontlokte.”
Thérèse Schwartze heeft rond de jaren tachtig zo’n goede reputatie als portretschilderes opgebouwd dat het koningshuis haar tussen 1880 en 1915 zes portretopdrachten geeft. Ze vraagt hier vorstelijke bedragen voor: op de tentoonstelling prijkt een factuur van 20.000 gulden voor een groepsportret van koningin Wilhelmina, prins Hendrik en prinses Juliana in 17e-eeuwse kleding dat nu te zien is in de vestibule van Paleis Het Loo.
Bloemen van Emma
De tentoonstelling toont dat ook aan het hof het penseel met verve werd gehanteerd. Alle prinsessen en latere koninginnen krijgen in hun jeugd teken- en schilderles. Sommigen beoefenen de hobby hun leven lang. Wilhelmina van Pruisen, vrouw van koning Willem I, vervaardigt portretminiaturen van haar kinderen. Koningin Emma, die les kreeg van haar gouvernante miss E. Douglas, schildert vooral decoratief: waaiers, een servies en meubilair voorziet ze van bloemen en vogels in olieverf.
Dat haar dochter Wilhelmina talent heeft, is nooit onder stoelen of banken gestoken: met haar schilderswagen, die voor deze expositie pronkt in de stallen van Het Loo, en een oeuvre van meer dan 1000 schilderijen mag ze penseelprinses bij uitstek genoemd worden.