Schaatsen in het Spreewald
In het Oost-Duitse Spreewald ligt een ijsvlakte waar de gemiddelde Nederlandse schaatsliefhebber de vingers bij zou aflikken. Ook tegen de Poolse grens zijn er ijsliefhebbers genoeg, maar tochten worden hier niet gehouden. „Het Spreewald heeft zijn eigen wetten.”
Joachim Müller schuift met een handgemaakte twijgenbezem het pak sneeuw weg dat vanochtend gevallen is. Eronder laten scheuren zien hoe dik het ijs hier is. Minstens 15 centimeter. Een garantie voor een veilige schaatstocht is dat hier niet, zegt de zeventiger uit Lübbenau, die als enige in het uitgestrekte watergebied nog de traditionele ”Stossschlitten” verhuurt, een houten sleekar met een zitje erin en een duwstang achterop.
„Vroeger gingen de vrouwen uit het gebied hiermee inkopen doen in de stad, en naar de kapper. De mannen duwden hen dan en konden in Lübbenau schnaps drinken met hun kameraden. Op de terugweg waren de rollen omgedraaid”, grapt Müller, die ondanks zijn leeftijd zomers in zijn platschuit nog altijd toeristen vervoert.
Deltagebied
Het Spreewald is een deltagebied van de rivier de Spree, zo’n 100 kilometer ten zuiden van Berlijn, tegen de Poolse grens. Hier brachten postbodes honderd jaar geleden ’s winters de post rond op de schaats. Een speciale stok met pikhaak hielp hen vooruit te komen – of om in noodgevallen uit het water te klimmen.
Lübbenau is de poort van het waterrijke gebied. Het stadje leefde van de bruinkoolwinning, maar heeft nu het unieke natuurgebied met honderden kanoverhuurbedrijven en overnachtingsmogelijkheden als nieuwe bron van inkomsten ontdekt.
De wachtmeester van de waterpolitie in Lübbenau heeft van de gekte rond de tocht der tochten in het buurland in de krant gelezen en wil wel een korte reactie geven. „Het ijs hier is nooit veilig en in principe geven we het nooit vrij. We manen mensen natuurlijk altijd voorzichtig te zijn, maar hen van het ijs afhalen doen we niet.”
Sowieso is het Spreewald te groot voor de politie om te controleren. „Af en toe gaat er iemand door het ijs heen, maar dat zijn bijna altijd de lokale inwoners. Die durven wat meer risico te nemen, maar weten ook hoe je uit een wak moet raken.”
Vooralsnog heersen hier temperaturen waar de Friese rayonhoofden de vingers bij zouden aflikken. Müller vertelt, leunend op zijn bezem, dat hij zich zo’n tien jaar geleden plotseling „midden in de zomer” afvroeg waarom de sleekisten verdwenen waren. Hij begon nieuwe te maken. Acht stuks heeft hij er inmiddels, die hij ’s winters verhuurt. Een schoolklas uit de stad is met enkele van zijn sleekarren onderweg. Voor het weekend is hij volgeboekt.
Het grootste deel van de ruim 1500 kilometer aan beekjes en riviertjes in het Spreewald is erg ondiep. Als je door het ijs zakt, kun je op de meeste plaatsen staan. Ruim 270 kilometer van het bijna 500 vierkante kilometer grote reservaat, dat op de Werelderfgoedlijst van Unesco staat, is vrijgegeven voor recreanten. Na drie weken van ijzige kou zijn dat vooral schaatsers en ijswandelaars.
Een prachtig schaatsgebied, maar tochten worden er niet gehouden. „Hier kun je niets plannen en nooit ergens zeker van zijn. Ooit wilde het stadsbestuur een schaatstocht uitschrijven. Een televisieploeg was al aan het onderhandelen over opnames. Ik was er toevallig bij en heb toen gewaarschuwd: „Vergeet het, je kunt niet lang vooruit plannen hier. Het Spreewald heeft zijn eigen wetten”, zegt Müller. De schaatstocht is er dan ook nooit gekomen.
Voorbij de zijdam liggen er enkele zwarthouten vakwerkhuisjes langs het ijs – sommige halfvervallen, andere als nieuw.
Enkele vaarten verderop staat aan de walkant een brievenbus op kabouterhoogte. Nee, de post wordt hier niet meer op de schaats gebracht. „Maar ’s zomers soms nog met de kano”, zegt de vrouw die het erf voor haar huis sneeuwvrij maakt. Via het ijs komt ze gemakkelijk bij de overkant van de vaart, waar een tweede brievenbus staat. Die kunnen de posterijen met de auto bereiken.
Stroomopwaarts verdwijnt de hoofdvaart, de Spree, een ongerept stuk natuurgebied in. Een moerasachtige maar boomrijke omgeving, met af en toe een stuk open weide, waar balen hooi, half ingesneeuwd, wachten om opgehaald te worden. Behalve een verdwaalde vogel laat verder alleen een motorzaag zich horen. Enkele versgezaagde boomstammen versperren bijna de schaatsroute naar Leipe, dat zo’n 4 kilometer verderop ligt.
De Spreewalders moeten ochtendmensen zijn. Ondanks veel voet- en schaatssporen is er rond tien uur geen mens te zien. In het Fischerstübchen, vlak voordat je Leipe binnenschaatst, zitten echter Sirid Fillinger en Lutz Richter, twee veertigers, achter een kop koffie uit te rusten. Ze hebben speciaal een dag vrijgenomen en zijn vanochtend vanuit Dresden, zo’n 100 kilometer verderop, aangekomen. „Zo vaak gebeurt het niet dat je hier kunt schaatsen”, zegt Richter, wetenschapper aan de universiteit van Dresden.
Ze hebben de nog maagdelijk kleine witte zijstroompjes genomen, maar dat viel niet mee. „Omdat het water stroomt, vriest het niet gelijkmatig dicht”, weet Richter. „Daardoor krijg je veel bobbels in het ijs.” Voor zijn vrouwelijke begeleidster is dat bijzaak. „Je bent echt in de natuur hier en je ziet het landschap anders dan ’s zomers vanuit een kano.” Dan stappen ze weer op; de kunst- en de ijshockeyschaatsen ondergebonden. Noren zijn een rariteit in Duitsland.
Medewerker Udo Wilke van het café-restaurant, dat deel uitmaakt van een vakantiepark, zegt dat er sprake is van stilte voor de storm. Normaal is hij ’s winters doordeweeks gesloten, maar met een ijsvloer voor de deur loont het de moeite zijn zaak te openen. „Ik verwacht nog zo’n 800 klanten”, zegt de grijsbesnorde Wilke.
Eenouder echtpaar uit Lehde maakt een praatje met de kanoverhuurder aan de andere kant van de vaart, die een keukentafeltje op het ijs heeft neergezet en warme glühwein uit een 10 litervat aanbiedt, of thee of koffie ”mit Schuss”, zoals men hier een scheutje likeur noemt. De afgelopen dagen heeft hij een aardig zakcentje bijverdiend. En de komende dagen gaat de zon weer schijnen.
Wie de schaatsbaan –die een 2 kilometer lange slinger maakt door kanodorpje Lehde– deze ochtend geveegd heeft, weet niemand. „Zoiets gebeurt spontaan”, weet de verhuurder.
Dan vroeger. „Toen werd de ijsvlakte nog met behulp van een auto schoongeveegd, met spikes, tot aan Wotschofska toe, zo’n 6 kilometer verderop. Dat mag nu niet meer”, zegt de gelegenheidskoek-en-zopiehouder. Vroeger? Dat is hier voor de Wende, of daarvoor.
„Vroeger hadden we ook nog schaatsen waarvoor je het ijs niet hoefde te vegen”, zegt de bejaarde vrouw met viltlaarzen uit de DDR en een dikke mantel. „Alleen de oudjes hebben ze nog, maar de meesten trekken ze niet meer aan.” Ze loopt met haar man terug naar huis over het ijs, in de hand een stok met trekhaakje en scherpe punt, dezelfde als die van de oude postbodes.
De traditie van de sleekarren heeft door de gepassioneerde Müller een tweede leven gekregen. De Spreewalder doorlopers, met aan de voorzijde een grote krul, lijken langzaam uit te sterven. De Lübbenause ijzerwarenspecialist Emil Meyer liet ze in het Westen fabriceren. „Hij kreeg ze uit Solingen, maar volgens mij werden ze in Nederland gemaakt”, gelooft Bernhard Meyer, de 60-jarige kleinzoon van Meyer.
Dat was nog voor de oorlog, weet Meyer, die na de Wende de ijzerwarenwinkel succesvol ombouwde tot een zaak in theespecialiteiten. „Zelf heb ik ook nog op stijgbeugelschaatsen geschaatst, totdat ik mijn enkel zo verstuikte dat het niet meer ging. Kom van de week maar terug, dan wordt het hier vol en zijn er vast nog een paar mensen die ermee overweg kunnen.”